Indiening Burgerinitiatief Ons Geld

Indiening Burgerinitiatief Ons Geld

Op 21 april 2015 werd om 13:30 in de middag het Burgerinitiatief Ons Geld aangeboden aan de voorzitter van de Commissie Burgerinitiatieven mevrouw Neppérus, in het bijzijn van vijf Kamerleden. Op 21 april waren er 113.878 ondertekenaars van het initiatief. De site www.burgerinitiatiefonsgeld.nu blijft open voor ondertekeningen tot vlak voordat het debat over geldschepping in de Tweede Kamer wordt gehouden.

Het is gewenst dat er een hoorzitting over geldschepping aan het debat vooraf gaat. Wij hebben hierop aangedrongen bij de aanbieding van het initiatief. De belangrijkste reden hiervoor is de onbekendheid over het onderwerp geld en geldschepping bij de meeste Nederlanders. Onze parlementariërs maken hier geen uitzondering op. Als u contact hebt met een of meer parlementariërs dan zou u het belang van een hoorzitting kunnen benadrukken. De volledige tekst van het initiatief volgt hieronder. Uit deze tekst blijkt duidelijk, dat het aankaarten van dit onderwerp bij het parlement zeer zeker geen overbodige luxe is.

burgerinitiatief-1

Indiening in PDF

De tekst die volgt is het voorblad en de eerste bijlage van het document dat we bij de commissie hebben ingediend.
De voetnoten staan hier niet bij, maar die zijn wel in de PDF-versie te vinden. Klik op onderstaande thumbnail om de indiening in PDF te bekijken.


burgerinitiatief

Indiening in tekst

opgesteld door mr. Edgar Wortmann

Geachte kamerleden,

Met dit burgerinitiatief dragen wij ter behandeling door uw Kamer aan u voor de regeling van het geldstelsel en in het bijzonder de schepping van geldmiddelen en de toedeling van die geldmiddelen. De motivatie hiervan vindt u in bijgevoegde ‘Toelichting Burgerinitiatief Ons Geld’ (bijlage 1).

Dit burgerinitiatief komt voort uit een samenwerking van meerdere initiatiefnemers, te weten:

  1. het theatergezelschap dat bekend staan onder de naam ‘De Verleiders’ en bestaat uit de heren: Pierre Bokma, Victor Löw, Leopold Witte, George van Houts en Tom de Ket;
  2. de heer drs Ad Broere, econoom, zelfstandig adviseur en auteur van diverse werken over de economie, het geldstelsel en de financiële markten; en
  3. de Stichting Ons Geld die zich inzet voor bewustwording en maatschappelijk debat over de werking en verbetering van het geldstelsel en voor ‘geldschepping in algemeen belang’.

Ons voorstel aan uw Kamer is met name gericht op vervaardiging van wettelijke regeling(en) en voering van regeringsbeleid ter adressering van de door ons gesignaleerde tekortkomingen in het geldstelsel in lijn met onze in bijgevoegde ‘Toelichting Burgerinitiatief Ons Geld’ genoemde aanbevelingen.

De hier bedoelde tekortkomingen hangen samen met verstrengeling van belangen en machten binnen het geldstelsel en de afwezigheid van een gebalanceerd en democratisch verantwoord juridisch kader rond schepping van girale geldmiddelen en de toedeling van die geldmiddelen. Het vigerend geldstelsel behoeft verbetering en aanpassing aan de monetaire realiteit. Middels dit burgerinitiatief bieden wij u daartoe de nodige handreikingen en aanbevelingen.
Voor dit burgerinitiatief hebben wij inmiddels meer dan 100.000 adhesiebetuigingen verzameld. De tekst van de adhesiebetuiging komt op het volgende neer.

Het financiële systeem is instabiel wat nadelige gevolgen heeft voor economie en samenleving. Die instabiliteit hangt ermee samen dat de schepping van geldmiddelen thans hoofdzakelijk in private handen is, namelijk in handen van commerciële banken. Het financiële systeem is te verbeteren door geldschepping tot publieke taak te maken.

Principieel behoren het recht en de plicht om geld te scheppen toe aan de overheid, niet aan private partijen. De voordelen uit geldschepping behoren bovendien aan maatschappelijke doeleinden ten goede te komen. Aldus zal de overheid beter in staat zijn om aan haar verantwoordelijkheden te voldoen, waarbij met name is te denken aan haar zorg voor de bestaanszekerheid van de bevolking en de spreiding van welvaart (art. 20 lid 1 Gw).
Uw kamer wordt opgeroepen zich voor genoemde principiële rechten en plichten van de overheid ten aanzien van geldschepping en de daaruit voortvloeiende voordelen uit te spreken en te bewerkstelligen dat de overheid het exclusieve recht op geldschepping herneemt door het in circulatie brengen van schuldvrije euro’s, welke worden gecreëerd door een daartoe op te richten publiek instituut en welke zoveel mogelijk in omloop worden gebracht door ze te besteden, dan wel rentevrij uit te lenen.

Voorgaande heeft vooral betrekking op de schepping en toedeling van giraal geld. Wij menen dat de overheid dit niet –zoals nu- aan het bankwezen moet over laten maar dit naar zich moet toetrekken. Dat vormt dan een nieuwe taak van de overheid: schepping en toedeling van digitale geldmiddelen ter aanvulling op en vervanging van het huidige girale geld. Schepping van die geldmiddelen achten wij een constitutionele taak die bij een onafhankelijke monetaire overheidsmacht dient te worden belegd.
In bijgevoegde toelichting zetten wij de redenen en achtergronden daarvan summier uiteen. Ook doen wij aanbevelingen genummerd I – XV waarmee wij menen u geschikte aanknopingspunten te bieden voor evaluatie en herschikking van de regeling van het geldstelsel. Desgewenst zijn wij graag bereid tot nadere uiteenzetting en onderbouwing van ons voorstel aan uw Kamer.

Hoogachtend,

Pierre Bokma, Victor Löw, Leopold Witte, George van Houts, Tom de Ket, Ad Broere, Luuk de Waal Malefijt, Martijn Jeroen van der Linden

TOELICHTING BURGERINITIATIEF ONS GELD

Commerciële geldschepping

Ons huidige geldstelsel wordt gedomineerd door commerciële banken. Zij maken en vernietigen geld. Zij beheersen de maatschappelijke geldhoeveelheid en hebben zodoende grote invloed op de maatschappij. Ze exploiteren deze invloed voor hun eigen gewin en dat van hun relaties.
De monetaire dominantie van banken hangt samen met de enorme groei van giraal geld in de afgelopen 50 jaren. Giraal geld heeft andere geldmiddelen zoals chartaal geld (munten en bankbiljetten) grotendeels verdrongen. Giraal geld wordt door banken gecreëerd en toebedeeld in het proces van kredietverlening. In het vigerend geldstelsel hebben commerciële banken de geldpers in handen. Daarover wordt geen enkele maatschappelijke verantwoording afgelegd.
De wetgever heeft deze ontwikkeling in belangrijke mate veronachtzaamd. Voor giraal geld ontbreken elementaire juridische kaders. Dit ‘laissez faire’ heeft zeer onwenselijke maatschappelijke gevolgen. De geldomloop is ten prooi gevallen aan commerciële exploitatie en aan verstrengeling van belangen en machten. Dat staat op gespannen voet met het maatschappelijk belang van de geldomloop.
Commerciële geldschepping heeft financiële markten de afgelopen decennia opgeblazen tot ongekende proporties. Tegelijkertijd is geld vaak schaars of geheel afwezig daar waar het nodig is voor de reële economie. Geld is duur of onbereikbaar voor wie het echt nodig heeft. Voor rijken is het goedkoop en onbegrensd beschikbaar. Het huidige geldstelsel schiet te kort in dienstbaarheid aan de maatschappij. Het verstoort de markt. Het blijkt onbestuurbaar en leidt tot instabiliteit en ongelijkheid. Dit ondermijnt de samenleving en de democratie.

Giraal geld bestaat als een vordering. Derhalve wordt het ook wel ‘schuldgeld’ genoemd. Schuldgeld is te onderscheiden van ‘schuldvrij geld’ dat onafhankelijk van een vordering bestaat. Schuldgeld gaat structureel gepaard met schuldenlasten. Die limiteren de geldomloop en daarmee ook de ontwikkeling van welvaart en welzijn. Aanwezige welvaartspotenties blijven zo onbenut. Dit is onnodig en ongewenst.
Voor grote delen van het publiek is er thans onvoldoende schuldvrij geld beschikbaar. De maatschappij draait derhalve op bankkrediet. Zelfs voor elementaire levensbehoeften moet worden geleend. Dat bezwaart de welvaart. Het beperkt het welzijn en de bewegingsvrijheid van de burgers en hun overheid.

Giraal geld bevindt zich op de balans van de commerciële banken. Het bestaat louter als een aansprakelijkheid van desbetreffende bank. Als deze bank geen verhaal biedt bestaat betreffend geld niet meer. Deze verstrengeling van geld en bankbedrijf geeft banken een uitzonderlijke positie. Zij zijn ‘systeembanken’ en kunnen hun risico’s op anderen afwentelen. De huidige aanpak hiervan schiet te kort en is weinig meer dan symptoombestrijding.

Herschikking van het geldstelsel

Een structurele ontvlechting van geld en bankbedrijf is nodig en ook goed denkbaar. Daarbij wordt de girale geldomloop geconverteerd in digitaal chartaal geld. Dit chartale geld wordt uitgegeven door een daartoe wettelijk bevoegd orgaan. De maatschappelijke baten van een dergelijke conversie zijn uiterst positief. De geldomloop is dan niet meer afhankelijk van de gezondheid van banken. Deposito-garanties worden overbodig. Banken moeten zelf hun ultieme risico’s gaan dragen.
De conversie brengt schuldvrij geld in omloop zonder de geldhoeveelheid te veranderen. Markt, overheid en burgers gaan dan minder op bankkrediet en meer op eigen vermogen functioneren. Schuldenlasten worden gereduceerd. Meer welvaartspotentieel kan onbelemmerd tot bloei komen. De conversie belooft een sterke toename van de productiviteit.

Het profijt van banken bepaalt nu de geldomloop. Dit heeft de afgelopen 50 jaar tot buitensporige monetaire expansie geleid. Vanwege bijbehorende schuldenlasten is voor de toekomst evenwel aanhoudende stagnatie te verwachten. Aanwezige welvaartspotenties blijven dan onbenut. Dit gaat ten koste van het algeheel welzijn. Deze verspilling is geheel overbodig. De oplossing ligt in fundamentele herschikking van het geldstelsel.

De regeling van het geldstelsel is grondwettelijk aan de wetgever opgedragen. Dit burgerinitiatief roept de overheid op haar monetaire verantwoordelijkheid te nemen. Het doet daarbij concrete verbeteringsvoorstellen. Deze culmineren in de volgende beginselen.

A. Het exclusieve recht tot geldschepping behoort toe aan de overheid.
B. Geldschepping dient louter te geschieden vanuit het algemeen belang.
C. De macht tot geldschepping en de macht tot initiële toedeling van dat geld dienen te worden gescheiden.
D. Het voordeel uit geldschepping en uit initiële toedeling van dat geld dient geheel ten goede te komen aan het algemeen belang.
E. De instelling die bevoegd is tot geldschepping dient geen enkel direct of indirect commercieel belang te hebben bij de schepping noch bij de toedeling van het door haar geschapen geld.
F. Het commerciële bankbedrijf en de geldomloop dienen te worden ontvlochten.

Bij toepassing van deze beginselen kan verdere stagnatie van de economie worden voorkomen. Het geeft de mogelijkheid om alle beschikbare welvaartspotenties te mobiliseren. Het levert een rechtvaardiger en beter bestuurbaar financieel stelsel. Het verbetert de werking van de markt. Het geeft de overheid instrumenten om aan haar verantwoordelijkheden te voldoen. Ze wordt beter in staat tot spreiding van welvaart en zorg voor bestaanszekerheid van de bevolking. Het geldwezen wordt dienstbaar aan de ontwikkeling in plaats van andersom.

Herschikking van het geldstelsel kent Europeesrechtelijke beperkingen. Het dient dan ook op Europees niveau aanhangig te worden gemaakt. Uitgifte van digitaal chartaal geld door het Rijk achten wij evenwel verenigbaar met Europees recht. Langs deze weg zijn leemtes in het huidige geldstelsel direct te adresseren. Digitaal chartaal geld kan bijvoorbeeld worden ingezet voor armoedebestrijding en maatschappelijke participatie. Aldus kan direct liquiditeit worden geboden op plaatsen waar dit maatschappelijk gewenst en mobiliserend is. Dat is met name daar waar (latente) economische vraag onbediend en de benodigde werkkracht onbenut is wegens geldgebrek.

Geld is te belangrijk en een te grote macht om over te laten aan particulier opportunisme. De maatschappij moet niet beklemd zijn door de belangen van banken. Het geldstelsel moet dienstbaar zijn aan ontplooiing van alle welvaartspotenties die in de samenleving besloten liggen. Wij roepen uw kamer op de noodzakelijke hervorming hiertoe te entameren.

Regeling van het geldstelsel

De wet regelt het geldstelsel (art. 106 Gw). De wijze waarop dit thans gebeurt laat o.i. nogal te wensen over. Zo is onduidelijk wie verantwoordelijk is voor de goede werking van het geldstelsel en wie daarop naar welke maatstaven kan worden afgerekend. Onbepaald is zelfs wat het doel is van geld en het geldstelsel in de samenleving, en hoe dit doel wordt nagestreefd. Ook een definitie van geld ontbreekt. Dit burgerinitiatief stelt één en ander aan de orde. Het richt zich daarbij met name op een belangrijk aspect van het geldstelsel; het ontstaan van nieuw geld (geldschepping) en de toedeling daarvan.

Geldschepping is thans nagenoeg geheel in handen van het bankwezen. In het proces van kredietverlening scheppen (en vernietigen) banken giraal geld. De geldomloop bestaat voor ongeveer 95% uit dat girale geld. De maatschappij ‘draait’ derhalve op geldmiddelen die commerciële banken hebben gecreëerd en die zij met rente belasten. Banken bepalen wie dit geld waarvoor en onder welke voorwaarden initieel in handen krijgt. Aldus domineert het bankwezen het geldstelsel en heeft het grote (ondemocratische) invloed op maatschappij en economie.

Verlening van een bankvergunning is de facto verlening van een privilege om geld te scheppen. Merkwaardig is echter dat de bankvergunning noch de wettelijke basis daarvan dit met zoveel woorden vermeldt en reguleert. Het privilege van girale geldschepping wordt zonder tegenprestatie vergeven. Het wordt evenmin omgeven door regels die borgen dat er op een maatschappelijk verantwoorde, transparante en afrekenbare wijze mee wordt omgegaan.

De groei van commerciële geldschepping

De schepping van giraal geld door banken heeft de afgelopen 50 jaren een grote vlucht genomen. Deels ging dat gepaard met groei van welvaart. Het ging echter vooral gepaard met navenante groei van de staatsschuld en inflatie van prijzen en financiële markten. Die laatste hebben de wereld en de wereldeconomie in een precaire staat gebracht. De financiële crisis van de afgelopen jaren getuigt daarvan. Door de crisis is welvaart verloren gegaan en bleef welvaartspotentie onbenut. Thans overvleugelt giraal geld het geldstelsel en overvleugelen financiële markten de reële economie. Het geldstelsel is daarbij voorwerp van commerciële exploitatie geworden.

Door de ‘geldpers’ te vergeven aan commerciële banken is de overheid structureel schuldenaar geworden. Banken en hun kredietwaardige relaties werden intussen structureel schuldeiser van de overheid. Hadden overheden het privilege van geldcreatie aan zich gehouden dan waren de rollen omgekeerd. Althans, dan zou er geen sprake zijn geweest van staatsschuld in een mate zoals we die nu kennen.

Schuld en schuldenlasten

Geldcreatie door banken gaat gepaard met schuld en schuldenlasten. Giraal geld ontstaat immers in de kredietrelatie tussen de bank en haar cliënt. Door commerciële banken geschapen geld is dan ook aan te duiden met het begrip ‘schuldgeld’. Schuldgeld is juridisch gezien een vordering. Het gaat teniet zodra die vordering teniet gaat of oninbaar blijkt. Schuldgeld is te onderscheiden van ‘schuldvrij-’ of ‘volgeld’ dat onafhankelijk van een vordering bestaat.

Dominantie van schuldgeld in het geldstelsel impliceert dat de maatschappij draait op bankkrediet. Dat is ‘vreemd vermogen’. Gebruik van vreemd vermogen gaat in het algemeen gepaard met bezwaring van vermogensbestanddelen, zoals hypotheek op een woning. Als schuldeiser leggen banken een claim op een groot deel van de welvaart. Daarmee beperken ze de vrijheid van de burgers en van hun overheid.

Wij zijn inmiddels gewend dat zelfs voor essentiële levensbehoeften, zoals onderwijs en wonen, moet worden geleend. Wij achten dit echter onwenselijk. Voorziening in levensbehoeften zou niet structureel afhankelijk moeten zijn van (bank)krediet. Dat dit thans wel zo is duidt op onvolkomenheid van de geldomloop. Kennelijk is voor grote delen van het publiek onvoldoende schuldvrij geld ter beschikking om in de eigen levensbehoeften te kunnen voorzien. Bijgevolg is er brede afhankelijkheid van commerciële geldcreatie door de banken. Wij achten dit een teken dat de regeling van het geldstelsel tekort schiet.

De schuldenlast die drukt op de girale geldomloop limiteert de ontplooiing van veel welvaartspotentieel. Aldus begrenst het vigerend geldstelsel de economische ontwikkeling en de welvaartsgroei. Welvaarts- en welzijnspotenties zoals kennis, werkkracht, hulpbronnen en de wens tot verbetering van processen en vermindering van verspilling en vervuiling, blijven hierdoor onbenut. Wij achten dat onwenselijk en onverenigbaar met een goede regeling van het geldstelsel. Een goed geldstelsel zou bewerkstelligen dat alle wenselijke economische transacties kunnen worden voltrokken zodat alle welvaartspotentieel wordt gerealiseerd. Een geldstelsel dat hier beperkingen aanbrengt verstoort de markt.

Commerciële exploitatie van de geldomloop

De maatschappelijke geldhoeveelheid wordt in hoofdzaak geschapen en bepaald door commerciële banken. Bijgevolg wordt ze gestuurd door commerciële belangen; particuliere winstmaximalisatie en risicomijding. Dit resulteert in de door bankkrediet gedreven conjunctuur met perioden van opgang (monetaire expansie) en neergang (monetaire verkrapping). Maatschappij en economie hebben hier veel van te lijden.

Voor banken is het profijtelijk om bij opgaande conjunctuur buitensporig veel nieuw geld te creëren waardoor bijvoorbeeld de huizenprijzen worden opgedreven. Expansie van de kredietverlening en daarmee van de girale geldhoeveelheid vergroot immers de rente-inkomsten van de bank. Als bron van de prijsbubble weet het bankwezen daarbij het best wanneer monetair opgeblazen markten weer inzakken. Dit is het moment waarop banken verdere kredieten weigeren. Banken zijn dan ook goed gepositioneerd om zich tijdig en adequaat in te dekken voor het moment dat de markt omslaat. Ze weten daar vaak zelfs aan te verdienen. Door het bankwezen gecreëerde risico’s worden veelal op anderen afgewenteld.

Belasting van de geldomloop

Commerciële exploitatie van de geldomloop zorgt voor een continue geldstroom van ‘de armen’ (geldleners voor levensbehoeften) naar vermogenden. Dit vanwege de rente. Traditioneel wordt renterekening gerechtvaardigd geacht daar uitgeleend geld door de uitlener niet meer voor iets anders kan worden gebruikt. Voor banken gaat deze rechtvaardiging echter niet op. Banken creëren het girale geld zelf naar gelang de vraag. Kredietverlening aan de één gaat slechts in geringe mate ten koste van kredietverlening aan een ander. Bijgevolg is renterekening door banken niet te rechtvaardigen met de traditionele argumentatie. Andere argumenten zoals kosten- en risicovergoeding overtuigen evenmin. Betreffende kosten en risico’s lopen niet evenredig op met de looptijd van het bankkrediet. Een gepaste kosten- en risicovergoedig zou kunnen volstaan.

Renterekening door het bankwezen is dan ook op te vatten als een belasting van de girale geldomloop. Deze belasting achten wij economisch en maatschappelijk ongewenst. Wij achten hem ook onterecht daar een wettelijke basis ervoor ontbreekt en niet is voorzien in afroming van het profijt ten gunste van het Rijk c.q. het algemeen belang.

Ongelijkheid en ongelijk speelveld

Banken zijn geen charitatieve instellingen. Ze streven winst na voor zichzelf en willen risico’s vermijden. Bijgevolg wijzen ze geld bij voorkeur toe aan wie al veel heeft en dus kredietwaardig is. Wie niets heeft en het geld dus het meeste nodig heeft zal van een bank niets krijgen. Indien banken louter zouden intermediëren met betrekking tot bestaand geld is daar weinig op tegen. De werking en macht van banken gaat echter verder dan het heralloceren van bestaand geld. Het bankwezen creëert zelf de geldmiddelen waarop het opereert. Het stelt deze beschikbaar aan de kredietwaardigste partijen met de lucratiefste plannen. Het gaat hierbij in hoofdzaak om niet productieve bestemmingen zoals de aanschaf van vastgoed en speculatie op financiële markten. Dat drijft prijzen en markten op, zoals die van woningen en effecten. Het vergroot ongelijkheid en instabiliteit. Dat ondermijnt de samenleving en bedreigt het welzijn van velen. Onder het vigerend geldstelsel is geld schaars en duur voor wie het echt nodig heeft. Voor rijken is geld goedkoop en onbegrensd beschikbaar.

De monetaire dominantie van banken doet bovendien afbreuk aan een gelijk speelveld. Dat verstoort de marktwerking en de mededinging. Onder het vigerend geldstelsel hebben sommige commerciële partijen (banken en hun goede relaties) beschikking over de geldpers en anderen (de overheid en andere marktpartijen) niet. Er is een structureel voordeel voor wie door de bank begenadigd wordt. Niet de beste, de innovatiefst of de behoeftigste komt in dit stelsel aan bod. Het is de kredietwaardigste die overwegend aan het langste eind trekt. Dit ongelijke speelveld vervalst de concurrentie en limiteert de verscheidenheid. Het concentreert macht en welvaart. Het tendeert naar oligopolie, een vorm van monopolie; het tegendeel van wat wordt beoogd met volledige mededinging en marktwerking.

Verstrengeling in het geldstelsel

Voorgaande uiteenzetting illustreert dat het vigerend geldstelsel gebreken vertoont. Deze zijn deels te herleiden tot een onverantwoorde verstrengeling van belangen en machten. De geldomloop is van algemeen belang. Ze wordt evenwel niet gestuurd vanuit dat algemeen belang. Zoals hiervoor uiteengezet is ze onderworpen aan commerciële exploitatie door banken. Daarbij prevaleren particuliere belangen.
Heersend is de opinie dat ‘de geldpers’ niet in handen moet zijn van politici. Deze zouden hem kunnen aanwenden voor hun eigen politieke belangen. Wij onderschrijven deze visie. Wij menen echter dat de geldpers net zo min in handen hoort van commerciële banken die hem aanwenden voor hun eigen gewin en dat van hun goede relaties. In onze ogen behoort de geldpers niet commercieel noch politiek te worden geëxploiteerd. Ze hoort dienstbaar te zijn aan het algemeen belang. Dit op een transparante en verantwoorde wijze.

De schepping van giraal geld en de toedeling daarvan zijn in het vigerend geldstelsel verstrengeld. Deze beide machten liggen in één commerciële hand. Hoe deze hand opereert is ondoorzichtig en onttrokken aan democratische controle. Er wordt geen verantwoording over afgelegd laat staan dat misbruik of maatschappelijk ongewenst gebruik ervan wordt opgespoord en aangepakt. Beide machten zijn juridisch onbenoemd en ongereguleerd. In die zin is het juist om te spreken van de ‘onzichtbare hand’. Maar die hand bestaat wel degelijk. Ze heeft zich tot dusver weten te onttrekken aan legitieme en noodzakelijke juridische inkadering. Wij menen dat dergelijke inkadering dringend geboden is. Niet alleen behoort de geldschepping uitputtend te zijn gereguleerd. Ook dienen de macht tot schepping en de macht tot toedeling van het geschapen geld te worden gescheiden.

Eerder is uiteengezet dat renterekening minder vanzelfsprekend is dan we gewend zijn te denken. In het vigerend geldstelsel geeft het perverse prikkels met negatieve maatschappelijke gevolgen. Wij menen dat een instelling die bevoegd is tot geldschepping geen rente behoort te rekenen voor eigen profijt.

Veel in het geldstelsel kan ten goede keren indien vitale machten hierin adequaat juridisch worden ingekaderd. Dit burgerinitiatief bepleit daarbij de onderdelen van het geldstelsel die van algemeen belang zijn bij de overheid onder te brengen. De schepping van geld en de toedeling van dat geld behoren daartoe. De gebreken en ongewenste effecten van het huidige geldstelsel zijn dan effectief te beteugelen en te compenseren. Daarmee komen we tot de kern van dit burgerinitiatief.

Geldschepping in algemeen belang

Het recht en de plicht om geld te scheppen behoort principieel toe aan de overheid, niet aan private partijen. Geld is een afspraak derhalve een menselijke creatie en een categorie van de rechtsorde. In het verleden is geldschepping veelvuldig gezien als het prerogatief van de overheid. Het spiegelbeeld hiervan is ook verdedigbaar: wie het geldstelsel domineert is de overheid. Geld is immers hét middel in de maatschappij waarmee macht wordt uitgeoefend. Thans is deze macht voorwerp van particulier opportunisme. Wij achten dat onverantwoord. Het huidig ‘laissez faire’ ten aanzien van de gecommercialiseerde geldomloop ondermijnt recht en rechtvaardigheid en uiteindelijk ook de democratie.

Dit burgerinitiatief roept uw Kamer en daarmee de wetgever dan ook op om het exclusieve recht op geldschepping bij de overheid te beleggen. De geldschepping zelf dient daarbij te worden opgedragen aan een ‘publiek instituut’ dat niet onderworpen is aan politieke invloed, noch aan invloed van het bankwezen. Deze instelling dient louter het algemeen belang en werkt vanuit vooraf bepaalde monetaire doelen. Het schept nieuw geld indien en voor zover dat monetair wenselijk is en niet omdat er commerciële of politieke voordelen mee kunnen worden behaald. De aanwending van het aldus geschapen geld mag juist wél onderworpen zijn aan de politiek. Dit burgerinitiatief roept ertoe op dat het wordt aangewend voor maatschappelijke doelen. Het is aan de politiek hier nadere invulling aan te geven.

Scheiding van machten

In een goed geldstelsel behoort de geldscheppende instelling o.i. geen profijt te hebben van de aanwending van het door haar geschapen geld. Dit impliceert dat die geldscheppende instelling geen rente behoort te berekenen voor eigen profijt. Renteberekening als louter monetair instrument achten wij echter wel zinvol en onder omstandigheden geoorloofd. Afroming van het voordeel ten gunste van het algemeen belang is één van die omstandigheden.

Evenmin behoort de geldscheppende instelling voordeel te hebben van de initiële uitgifte van het door haar geschapen geld. Zodoende stellen wij voor een scheiding aan te brengen tussen de instelling die geld schept (het publieke instituut) en de instelling die dat geld in omloop brengt (de uitvoerende macht, gecontroleerd door het parlement). Op deze wijze wordt monetair beheer los gezet van particuliere belangen en dienstbaar aan het algemeen belang. Een eventuele groei van de geldhoeveelheid komt op democratische wijze ten goede aan het algemeen belang. De wijze waarop het monetair beheer wordt gevoerd kan daarbij bovendien transparant en controleerbaar worden gemaakt.

De bevoegdheid tot geldschepping en tot aanwending van dat geld alsmede de scheiding van die beide ‘machten’ verdient grondwettelijke verankering. Het behoort immers tot de constitutie van de samenleving en haar overheidsapparaat. Dat wil echter niet zeggen dat hervorming van het geldstelsel afhankelijk is of zou moeten zijn van grondwetswijziging.

Veronachtzaming van bancaire geldschepping en expansie

In onze ogen heeft de wetgever de monetaire dominantie van banken en in het bijzonder hun geldscheppingsprivilege, de afgelopen decennia veronachtzaamd. Hierdoor werd haar eigen bewegingsvrijheid beperkt en de effectiviteit van democratische maatschappelijke sturing onnodig en onterecht verzwakt. Dit heeft een wissel getrokken op de welvaartsverdeling en het algehele welzijn in de samenleving.

Ook de economische wetenschap is in dit opzicht tekort geschoten. Zij heeft de overmatige geldcreatie en expansie van commerciële banken veronachtzaamd. Juist gedurende de periode van ongekende girale geldgroei (sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw) werd geldschepping door banken goeddeels door economen genegeerd. Dominant waren theorieën die veronderstelden dat banken in essentie opereren op bestaand geld (‘de besparingen’) en dat centrale banken de monetaire cyclus leiden (money multiplier theory ). Inmiddels groeit de consensus dat beide veronderstellingen onjuist zijn. Banken opereren op ‘zelf gemaakt’ giraal geld. Daarmee voeden zij eigenhandig de ‘besparingen’ (beschikbare spaargelden en andere financieringsbronnen) en leiden ze de monetaire cyclus. Centrale banken volgen faciliterend door hun kredietverlening aan commerciële banken aan te passen aan de noden van die banken.

Generaties economen zijn opgeleid in onjuiste veronderstellingen betreffende geldcreatie en daarmee van het geldstelsel. Dat mag verklaren waarom de regeling ervan zoveel te wensen over laat. Het verklaart bovendien waarom monetair beleid en monetaire berichtgeving zo schimmig en mysterieus overkomen, en waarom de uitkomst ervan doorgaans onzeker is en vaak zelfs averechts.

Monetaire hervorming

Recente ontwikkelingen geven hoop op verbetering. Voorbeelden zijn publicaties uit 2014 van de Bank of England en van ING. Deze adresseerden de geldschepping door banken. Tot voorkort was zelfs het meer ontwikkelde deel van de bevolking, en waren naar wij vrezen ook vele leden van uw Kamer, onbekend met het feit dat commerciële banken feitelijk de geldpers in handen hebben, en deze voor hun eigen gewin exploiteren. Genoemde publicaties bieden inzicht in de wijze waarop banken geld scheppen en kunnen zodoende een einde maken aan veel verwarring die hierover heerst. De Bank of England gaat zelfs zover te erkennen dat heersende economische theorieën rond geldcreatie de plank mis slaan en dat economische leerboeken hierover onjuiste informatie bevatten.

Eerste stap voor verbetering is begrijpen hoe het geldstelsel wél in elkaar zit en functioneert. Vervolgens kan worden vastgesteld waar de tekortkomingen zitten en hoe het beter kan. Dit is het terrein van de ‘monetaire hervorming’. Rond dat thema formeerde zich een internationale beweging van geëngageerde wetenschappers en burgers die thans aan kracht wint. Dit burgerinitiatief is in dat kader te plaatsen. De afgelopen jaren zijn belangrijke publicaties verschenen die monetaire hervorming tot onderwerp hebben. Wij noemen:

  • De IMF-working paper: ‘The Chicagoplan revisited’ , hierna: ‘Kumhof’
  • De publicatie van Positive Money: ‘Modernising Money’ , hierna: ‘Dyson’
  • Het SFL-werkdocument: ‘Duurzaam financieel-economisch systeem’ , hierna: ‘Van Egmond’

Ontvlechting van giraal geld en bankbedrijf

Kumhof en Dyson adresseren een inherent probleem van geldschepping door banken; de verstrengeling van giraal geld en bankbedrijf. Giraal geld is een derivaat van geld. Het is een belofte van geld of betaling. Giraal geld is geen eigendom van de rekeninghouder maar een vordering op de bank, die deze belofte heeft gedaan en in zijn boeken heeft opgenomen.
De girale geldomloop bevindt zich op de balans van de commerciële banken. Ze bestaat louter als een aansprakelijkheid van desbetreffende bank. Als deze bank geen verhaal biedt bestaat betreffend giraal geld ook niet meer. Door deze verstrengeling van giraal geld en het commerciële bankbedrijf heeft het faillissement van een bank grote maatschappelijke gevolgen. Zo groot dat een dergelijk faillissement eigenlijk ondenkbaar wordt geacht. Derhalve wordt tegenwoordig gesproken van ‘systeembanken’ en ‘too big to fail’. De aanpak hiervan die thans op de politieke agenda staat is gericht op verkleining van de kans op een bankfaillissement. Dat is symptoombestrijding. Kumhof en Dyson stellen een structurele aanpak voor: de ontvlechting van giraal geld en het bankbedrijf.

Deze ontvlechting vindt plaats door convertering van het girale geld op de bankbalans in digitaal chartaal geld. Dit chartale geld wordt uitgegeven door een daartoe wettelijk bevoegd orgaan. In termen van dit burgerinitiatief is dat het ‘publiek instituut’ dat onderdeel is van de Rijksoverheid. Voor deze convertering moeten de banken het nieuwe digitale chartale geld kopen. Dit doen zij op (renteloos) krediet van het Rijk. De schuld van banken aan de rekeninghouders wordt hierdoor vervangen door een schuld van banken aan het Rijk; de wettige uitgever van het digitale chartale geld.

Het geld van de rekeninghouders staat hierna niet langer op de balans van de bank. De bank leent het niet meer van zijn klant maar heeft het hooguit in bewaring. Giraal geld en bankbedrijf zijn dan ontvlochten. Vanaf deze conversie is het commerciële banken verboden nog langer zelf geldmiddelen te maken. Ze gaan opereren op de bestaande geldomloop. De kwantiteit daarvan wordt beheerst door het daartoe wettelijk ingestelde orgaan.
Gevolgen van de ontvlechting

Kumhof en Dyson schetsen ieder op eigen wijze wat de gevolgen zijn van deze ontvlechting van giraal geld en bankbedrijf. Deze zijn maatschappelijk uiterst positief. De staatsschuld zal sterk reduceren. Dit door verrekening van staatsschuld in handen van banken met de vordering van het Rijk op die banken die ontstond door de conversie van het girale geld. Ook particuliere schulden en particuliere schuldenlasten worden door deze transitie sterk gereduceerd. Kumhof stelt hiertoe een burgerdividend voor (citizens’ dividend) dat door het Rijk wordt uitgekeerd. De convertering van giraal geld geeft het Rijk daar de financiële ruimte voor. Haar balans is immers sterk gegroeid door haar krediet aan de banken vanwege die conversie. Aan alle burgers wordt een gelijke som dividend uitgekeerd onder de conditie dat deze wordt aangewend ter afbetaling van schulden. Aldus worden particuliere schuldenlasten sterk verminderd zonder dat de geldhoeveelheid verandert. De claim van banken op de welvaart en de geldomloop wordt kleiner evenals de omvang van de bankbalans. Dat heeft een positief gevolg voor de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen van de bank. De solvabiliteit van de banken verbetert.

De door Kumhof voorgestelde aanpak betrekt de burgers actief bij de transitie. Hij creëert een heugelijk en merkbaar lasten verlichtend moment rond de herschikking van het geldstelsel. Dit zal bijdragen aan het algemeen monetair bewustzijn. Dat is bevorderlijk voor een behoorlijk toezicht op het monetair bestel met betrokkenheid van pers, wetenschap en burgers. In de voorstelling van Dyson verloopt de vermindering van particuliere schuldenlasten geleidelijk gedurende enkele decennia. Deze aanpak loopt minder in het zicht van de gewone burger. Hij voltrekt zich in de coulissen van het financieel gareel en sijpelt langzamer door naar ‘de straat’.

In beide gevallen is de uitkomst dat er meer onbezwaarde welvaart (onbelast met zekerheidsrechten zoals pand en hypotheek) in handen komt van burgers, evenals meer vrij beschikbaar vermogen en aandelenkapitaal. De transitie als geheel brengt dat markt, overheid en burgers minder op bankkrediet en meer op eigen vermogen gaan functioneren. Schuldenlasten worden weggenomen waardoor welvaartspotentieel onbelemmerd tot bloei kan komen. Het model van Kumhof voorspelt dan ook een sterke toename van de productiviteit.

Een stabiel en verantwoord geldstelsel

In de hiervoor geschetste hervorming van het geldstelsel wordt banken de geldpers ontnomen. Ze blijven echter evengoed functioneren als bank. Ze gaan daarbij voldoen aan de spelregels waarvan de heersende economische theorie en marktregulering ten onrechte veronderstellen dat deze al gelden. Het bankbedrijf beperkt zich dan tot bemiddeling ten aanzien van bestaand geld. Theorie en praktijk komen dan bijeen. Dit zal de voorspellende waarde van de economische wetenschap ten goede komen evenals de effectiviteit van het monetair beleid. Het creëert een gelijk speelveld waarop de markt echt kan floreren en diversifiëren. Het haalt bovendien de hiervoor uiteengezette bezwaren weg tegen bancaire renterekening die opgaan onder het vigerend geldstelsel.

Door de ontvlechting van geld en bankbedrijf is een bankfaillissement minder desastreus. Het geld van de rekeninghouder staat niet langer op de balans van zijn bank en valt ook niet in het faillissement van die bank. Ook als zijn bank geen verhaal biedt blijft het gewoon bestaan. Het wordt ‘volgeld’. Het fenomeen van de bank run zal hierdoor verdwijnen. Overheden hoeven insolvabele banken niet meer overeind te houden. Hierdoor komen banken meer bloot te staan aan de tucht van de markt. Het wordt minder eenvoudig voor ze om hun risico’s op anderen –zoals overheid, rekeninghouder en belastingbetaler- af te schuiven. De mededinging wordt niet meer verstoord door bevoordeling van banken ten opzichte van andere marktpartijen.
Als onderdeel van de hervorming krijgt de overheid de geldpers in handen. Er komt directe kwantitatieve monetaire sturing door een daartoe wettelijk aangewezen publiek orgaan. Dit orgaan kan geld toevoegen bij economische stagnatie. Evengoed kan het afremmen bij economische ‘oververhitting’. Aldus wordt anti-cyclisch gestuurd waardoor de conjunctuur wordt gedempt. Liquiditeit kan direct daar worden gebracht waar het nodig is.
Dit publieke orgaan kan effectief sturen op waardevastheid van de munt. Een ‘inflatiedoel’ zoals de ECB thans hanteert wordt ongewenst en overbodig. Inflatie en deflatie kunnen beide effectief worden bestreden daar de geldhoeveelheid direct en vanuit maatschappelijk belang wordt gestuurd. Het aanwezige welvaartspotentieel kan zo onverstoord tot ontwikkeling komen. Het wordt niet langer begrensd door schuldenlast en geldschaarste. Het wordt evenmin bedreigd door monetaire cycli en financiële instabiliteit.

Groei van de geldhoeveelheid

Bij welvaartsvermeerdering (economische groei) moet de geldhoeveelheid meegroeien. In een hervormd geldstelsel zijn het niet langer de banken die voor deze geldgroei zorgen. Die groei wordt dan deel van de wettelijke kwantitatieve monetaire sturing. Dit nieuwe geld zal op de een of andere manier in omloop moeten worden gebracht. Dit kan in de vorm van besteding, uitlening en belastingverlaging.

Wij menen dat het voordeel van de uitgifte van nieuw geld aan ons allen toebehoort. Nieuw geld dient dan ook te worden aangewend ten behoeve van het algemeen belang. De bepaling daarvan dient o.i. democratische en transparant plaats te vinden. Het ligt dan ook voor de hand deze taak bij de overheid te beleggen.

Van Egmond onderzocht wat dit voor de Nederlandse situatie zou betekenen. Hij becijferde dat prijsstabiliteit zou worden bereikt met een jaarlijkse groei van de geldhoeveelheid met 1 – 3% van het BBP. Dat zou thans neerkomen op € 6 – € 20 miljard euro per jaar. Zoveel zou de overheid naar verwachting jaarlijks aan de geldomloop moeten toevoegen om de waarde van de munt stabiel te houden. Van Egmond laat de overheid dit doen door belastingverlaging en door investeringen in structuur versterkende projecten zoals fysieke en sociale infrastructuur.

Groei of langdurige stagnatie?

Van Egmond c.s. ontwikkelden een model dat de wisselwerking tussen het financiële bestel en de reële economie beschrijft. Hiermee kan de uitwerking van het vigerend geldstelsel worden getoetst. Bovendien kan het effect worden onderzocht van wijzigingen in dat geldstelsel.

Van Egmond stelt op basis van het model vast dat de geldgroei in de afgelopen 50 jaar overmatig is geweest. Deze zorgde onder andere voor prijsstijgingen in de reële economie met een factor 8 en expansie van speculatie en financiële markten. De commerciële bancaire monetaire expansie bleek een zichzelf versterkend proces dat leidde tot instabiliteit en uiteindelijk culmineerde in de financiële crisis die in 2007 begon.

Het model van Van Egmond c.s. voorspelt bovendien weinig goeds voor de toekomst. Bij ongewijzigde voortzetting van het huidige geldstelsel voorziet Van Egmond een lange periode van stagnatie. Te stellen is dat het voor financiële instellingen bij huidige niveaus van de schuldenlasten eenvoudigweg te weinig profijtelijk en te risicovol is om in Europa verder te expanderen. Langdurige stagnatie ligt dan ook in het verschiet. Dit is geen gevolg van gebrek aan welvaartspotentie. Zij komt voort uit gebrek aan geldmiddelen op plaatsen waar daar economisch gezien wel behoefte aan is.

Van Egmond onderzocht ook wat er zou gebeuren indien het Rijk de geldcreatie geheel naar zich toe zou trekken. In dit scenario ziet de toekomst er rooskleuriger uit. In dit scenario zal de welvaartsgroei zich geheel herstellen en treedt een periode in van langdurige stabiele groei. Welvaartspotentieel wordt benut. Simpelweg kun je zeggen dat het geldwezen dan dienstbaar wordt aan de ontwikkeling in plaats van andersom.

Ingrijpende monetaire maatregelen

Het model van Van Egmond toont dat ingrijpende monetaire maatregelen noodzakelijk zijn. Deze overtuiging wordt niet alleen door ons gedeeld. Ook de ECB geeft blijk van een dergelijke opvatting. De ongebruikelijke monetaire maatregelen die de ECB in toenemende mate neemt wijzen daarop. Deze maatregelen van de ECB achten wij echter averechts en zeer ongelukkig.

Actueel is de aankoop door de ECB van staatsschulden van EU-lidstaten. Hiermee wordt liquiditeit in het financiële stelsel gebracht. De ECB doet dat o.i. echter op de verkeerde manier en op de verkeerde plaats.

Door extra liquiditeit beschikbaar te stellen aan investeerders jaagt de ECB vooral meer geld in financiële markten. Dat jaagt effectenkoersen kunstmatig op wat de financiële stabiliteit niet ten goede komt. Schuldeisers van de Europese lidstaten krijgen van de ECB de handen vrij. Ze worden zo bevrijd van de risico’s en lage rendementen van een stagnerende Europese economie en kunnen hun heil elders zoeken. Dat kan bijvoorbeeld tijdelijk op de kunstmatig opverende Europese effectenbeurzen. Voor de langere termijn is het voor hen waarschijnlijk aantrekkelijker die extra middelen buiten Europa in te zetten. In landen waar de schuldenlasten de Europese niveaus nog niet hebben bereikt is voor het financiële wezen meer ruimte voor groei en rendement.

De ECB had minder bedenkelijk en veel effectiever gehandeld indien ze de liquiditeit beschikbaar had gesteld aan de lidstaten en haar burgers. De Britse organisatie voor monetaire hervorming, Positive Money, becijferde dat aan iedere Europeaan (mannen, vrouwen en kinderen) in dat geval een bedrag van € 3.271 zou worden uitgekeerd. Recentelijk heeft een groep prominente Europese economen zich publiekelijk in gelijke zin uitgelaten. Een dergelijke maatregel zou de economie gericht uit de stagnatie kunnen bevrijden.

Het besef dat ingrijpende monetaire maatregelen noodzakelijk zijn leeft kennelijk in de hoogste financiële kringen. De oplossingen die het bankwezen genereert blijken echter niet de juiste. Binnen het huidige geldstelsel lijken de problemen die door dat geldstelsel zijn ontstaan niet op te lossen. Wij achten de tijd gekomen om de bakens te verzetten. De overheid dient daarbij haar verantwoordelijkheid te nemen.

Europa en de euro

De regeling van het geldstelsel is onderwerp van door Nederland geratificeerde Europese verdragen. Deze verdragen bestendigen thans de dominante rol van het bankwezen ten aanzien van de geldomloop. Hoe zich dit verhoudt tot artikel 106 Grondwet laten wij hier in het midden. Het is uw taak als wetgever om de verenigbaarheid van wetgeving met de Grondwet te toetsen. De Europese muntunie en de regeling daarvan kunnen evenwel niet worden genegeerd bij herziening van het geldstelsel.
Verdragsrecht sluit niet uit dat uw Kamer de regeling van het geldstelsel in overweging neemt. Het stelt geen grens aan uw vrijheid uw (politieke) wil in dit opzicht te bepalen. ‘Europa’ staat dan ook geenszins in de weg aan overweging van het geldstelsel zoals dit burgerinitiatief u aanbeveelt. Implementatie van monetaire hervormingsmaatregelen zal naar verwachting wel stuiten op Europees rechtelijke beperkingen. Wij bevelen derhalve aan dat de herschikking van het geldstelsel ook op Europees niveau aanhangig wordt gemaakt.

Uitgifte van digitaal chartaal geld door het Rijk en facilitering van de omloop daarvan achten wij evenwel verenigbaar met vigerend EU-recht. Wij bevelen dan ook aan hier aanstonds mee te beginnen. Zonder twijfel zal digitaal chartaal geld in de toekomst onderdeel worden van het geldstelsel. Het is van belang dat het Rijk hierbij zelf en tijdig haar positie bepaalt en inneemt.

Digitaal chartaal geld

Digitaal chartaal geld is nieuw en moet in belangrijke mate nog ontworpen worden. Naar gelang de toepassing zal het er anders uit zien. Als zelfstandig geldmiddel zou het op korte termijn al een eigen plaats kunnen innemen in het geldstelsel. Het zou daarbij oplossing kunnen bieden voor leemtes in het huidige geldstelsel, bijvoorbeeld ten aanzien van armoedebestrijding en maatschappelijke participatie. Aldus kan direct liquiditeit worden geboden op plaatsen waar dit maatschappelijk gewenst en mobiliserend is. Dat is met name daar waar (latente) economische vraag onbediend en de benodigde werkkracht onbenut is wegens gebrek aan liquiditeit.
In de hiervoor besproken voorstellen van Kumhof en Dyson speelt digitaal chartaal geld een meer structurele rol. In die voorstellen gaat digitaal chartaal geld het huidige girale geld vervangen. Kumhof en Dyson geven hier onderling verschillende voorstellingen. Kumhof sluit het meest aan bij het bestaande stelsel van commerciële en centrale banken. Voor de conversie van giraal geld lijkt deze vorm dan ook snel en eenvoudig uitvoerbaar. In de voorstelling van Kumhof behelst de conversie verkrijging van volledige ‘dekking’ van het geld dat de bank van haar rekeninghouders in bewaring heeft. Die dekking bestaat daarbij in de vorm van ‘reserves’. Doorgaans wordt daarmee tegoed bedoeld van een bank op zijn rekening bij zijn centrale bank. Deze uitvoeringsvorm wordt wel aangeduid met ‘full reserve’ of ‘100% reserve banking’.

De voorstelling van Dyson is ingrijpender. Hier komt het geld van de rekeninghouders op rekening te staan bij de centrale bank. Het beheer van dit geld blijft evenwel verlopen via desbetreffende commerciële bank. Het saldo van de klant bij zijn bank valt te kenmerken als ‘elektronisch geld’. Deze uitvoeringsvorm staat iets verder af van de huidige praktijk maar ligt dicht aan tegen bestaande praktijken rond elektronisch geld.

De toekomst van ons geldstelsel

Digitaal chartaal geld kan echter ook geheel andere vormen aannemen die breken met de wijze waarop het bankwezen thans functioneert. Naar wij aannemen staat we aan de vooravond van ingrijpende ontwikkelingen op dit gebied. De door ons beoogde monetaire hervorming dient niet alleen achteruit te kijken naar wat er mis ging in de regeling van het geldstelsel. In gelijke mate moet vooruit worden gekeken naar de nieuwe ontwikkelingen die zich aandienen. Digitale geldvormen horen daar bij. Ze bieden aanknopingspunten voor oplossing van bestaande tekortkomingen. Ze bieden ook nieuwe bedreigingen.

Er kunnen geldvormen in gebruik raken die nog meer dan giraal geld zijn onttrokken aan adequate wettelijke regulering. Dit kan de onbeheersbaarheid van het geldstelsel en de maatschappelijke ongelijkheid nog verder vergroten. Het is dan ook zaak dat de overheid zich tijdig en terdege op deze ontwikkeling bezint en voorbereidt. Daarbij komen elementaire vragen op zoals: ‘wat verstaan we (in juridische zin precies) onder geld?’, ‘wat is het doel van geld en het geldstelsel in de samenleving?’ en ‘waar ligt de afbakening tussen het publieke domein en de private bewegingsvrijheid?’.

Monetaire innovaties kunnen ingrijpende gevolgen hebben. Ze kunnen het algeheel welzijn sterk vergroten. Evengoed kunnen ze de democratische rechtsstaat ondermijnen. Een goede regeling van het geldstelsel maakt het verschil. Het is uw taak als wetgever in die regeling te voorzien en deze blijvend aan te passen aan de monetaire realiteit.
Burgerinitiatief 1

Conclusie

De huidige regeling van het geldstelsel schiet te kort. Zij sluit onvoldoende aan op de monetaire realiteit, vertoont leemtes en resulteert in onevenwichtigheid. Dit heeft grote ongewenste maatschappelijke gevolgen. Herbezinning op en herziening van het geldstelsel is dan ook geboden.

Voor het dominante geldmiddel (giraal geld) ontbreken thans elementaire wettelijke kaders. Bijgevolg is dit geldmiddel voorwerp van haast ongebreidelde commerciële exploitatie. Door de enorme expansie ervan in de afgelopen 50 jaar overvleugelt giraal geld het geldstelsel als geheel. Aldus is de monetaire realiteit aan wettelijke kaders en behoorlijke maatschappelijke verantwoording ontsnapt.

De noodzaak tot ingrijpende monetaire maatregelen wordt in de hoogste financiële kringen onderkend. Dat resulteert echter niet in fundamentele herbezinning op het vigerend geldstelsel. Financiële kringen varen zelf immers wel bij het huidige ‘laissez faire’ regime. Politiek en wetgever zullen uit eigen beweging moeten ingrijpen omwille van het algemeen belang. Dit burgerinitiatief geeft daartoe een aanzet. Het doet daartoe concrete voorstellen en aanbevelingen.
De in deze toelichting aangestipte gebreken in het geldstelsel laten zich als volgt samenvatten.

a) Er is maatschappelijk en economisch tekort aan schuldvrij geld (volgeld). Bijgevolg neemt de maatschappij haar toevlucht tot commercieel ‘schuldgeld’ dat in omloop komt in de vorm van bankkrediet.
b) Commercieel schuldgeld belast de geldomloop en bezwaart de welvaart. Dit limiteert het algeheel welzijn en de ontplooiing van welvaartspotentieel.
c) De maatschappelijke geldhoeveelheid wordt beheerst door particuliere commerciële belangen. Ook dit limiteert het algeheel welzijn en de ontplooiing van welvaartspotentieel. Het resulteert bovendien in zelfverrijking, onrecht en instabiliteit.
d) De voordelen van de macht tot girale geldschepping en van de macht tot toedeling van dat geld komen ten goede aan particuliere belangen. Welke belangen hiervan op welke wijze profiteren is aan het zicht onttrokken. Er wordt geen maatschappelijke verantwoording over afgelegd. Dit resulteert in:
- structurele en ongerechtvaardigde maatschappelijke ongelijkheid, met ondermijning van de samenleving en de democratie tot gevolg; en
- structurele verstoring van de marktwerking, waardoor deze in aanmerkelijke mate tendeert naar uniformiteit, oligopolie en structureel gebrek aan innovatie. Het ‘gelijke speelveld’ op de markt is illusoir.
e) Het commercieel geëxploiteerde geldstelsel institutionaliseert een constante geldstroom van de ‘armen’ (geldleners voor levensbehoeften) naar de ‘rijken’. Ook dat zorgt voor ongelijkheid en ondermijnt de samenleving en de democratie.
f) De overheid is onvoldoende in staat tot gezonde en rechtvaardige spreiding van welvaart.
g) De overheid is niet toegerust voor anticyclische monetaire sturing; ze is zelf onderworpen aan de monetair gedreven conjunctuur.
h) De overheid is onvoldoende toegerust om ‘open markt’ tegenwicht te bieden aan marktuitwassen die ten koste gaan van het welzijn en de bestaanszekerheid van de zwakkeren in de samenleving.
i) De geldomloop is direct afhankelijk van de gezondheid van het bankbedrijf. Het bankbedrijf weet zo haar ultieme risico’s af te wentelen op overheid en belastingbetaler.

Genoemde gebreken in het vigerend geldstelsel zijn ons inziens op te heffen door herschikking van het geldstelsel. In deze toelichting zijn daartoe de volgende beginselen en voorstellen geformuleerd.

A. Het exclusieve recht tot geldschepping behoort toe aan de overheid. Aldus verkrijgt de overheid directe controle op de totale geldhoeveelheid. Hierdoor kan ze anticyclisch sturen. Ze kan verantwoordelijkheid gaan nemen voor monetaire stabiliteit. De maatschappelijke afhankelijkheid van schuldgeld kan worden gereduceerd. De overheid krijgt een middel in handen om tegenwicht te bieden aan marktuitwassen. Ze wordt beter in staat tot spreiding van welvaart en het bieden van bestaanszekerheid aan de bevolking. Ze wordt beter in staat een ‘gelijk speelveld’ te bieden voor marktwerking gericht op volledige mededinging, verscheidenheid en innovatie.
B. Geldschepping dient louter te geschieden vanuit het algemeen belang. Particulier voordeel uit geldschepping mag nimmer een motief zijn voor geldschepping.
C. De macht tot geldschepping en de macht tot initiële toedeling van dat geld dienen te worden gescheiden.
D. Het voordeel uit geldschepping en uit initiële toedeling van dat geld dient geheel ten goede te komen aan het algemeen belang.
E. De instelling die bevoegd is tot geldschepping dient geen enkel direct of indirect commercieel belang te hebben bij de schepping noch bij de toedeling van het door haar geschapen geld. De geldscheppende macht is het verboden op commerciële basis rente te berekenen voor beschikbaarstelling van geldmiddelen.
F. Het commerciële bankbedrijf en de girale geldomloop dienen te worden ontvlochten. De geldomloop dient niet bloot te staan aan de risico’s van het bankbedrijf. Kumhof en Dyson demonstreren hoe een dergelijke ontvlechting gepaard kan gaan met sterke vermindering van schuldenlasten en reductie van de maatschappelijke afhankelijkheid van schuldgeld.

Voorgaande beginselen bieden een fundamentele oplossing voor de structurele tekortkomingen van het vigerend geldstelsel. Toepassing van deze beginselen in lijn met deze toelichting voorkomt verdere stagnatie van de economie. Het geeft de mogelijkheid beschikbare welvaartspotenties te mobiliseren om de algehele welvaart en het algehele welzijn direct en duurzaam te vergroten. Het levert een rechtvaardiger en beter bestuurbaar financieel stelsel. Het verbetert de werking van de markt. Het verschaft instrumenten voor ondersteuning en bescherming van een stabiele, voorspelbare en duurzame economische ontwikkeling.

De voortschrijdende digitalisering dient bij herschikking en verbetering van het geldstelsel uitdrukkelijk te worden betrokken. Het kan een vitale bijdrage leveren aan en is hoe dan ook deel van het monetaire bestel. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat digitale geldvormen een nieuwe monetaire werkelijkheid genereren die de gereguleerde monetaire orde ondermijnen.

Geld is te belangrijk en een te grote macht om over te laten aan particulier opportunisme. Het huidig ‘laissez faire’ ten aanzien van de gecommercialiseerde geldomloop ondermijnt recht en rechtvaardigheid en uiteindelijk ook de democratie. De gecommercialiseerde geldomloop limiteert bovendien de ontplooiing van welvaartspotentieel. Om een hoger welvaarts- en welzijnsniveau te bereiken is hervorming van het geldstelsel dringend noodzakelijk.

Aanbevelingen

Dit burgerinitiatief impliceert de herbezinning op het vigerend monetair bestel en herschikking van de regeling daarvan. Middels dit burgerinitiatief plaatsen wij dat op de agenda van uw Kamer. Daarmee wordt hopelijk een proces gestart dat tot monetaire hervorming kan leiden. Dit initiatief en de toelichting daarop doet hiertoe enkele aanbevelingen. Wij beseffen terdege dat dit niet meer is dan een startschot. Geld en de regeling van het geldstelsel, laat staan de herziening daarvan, zal de nodige voeten in aarde hebben. Wij verzoeken uw Kamer de eerste stappen hiertoe thans te gaat zetten. Hiertoe doen wij uw Kamer de volgende aanbevelingen.

I. Vraag inhoudelijke reactie van de minister van financiën op dit burgerinitiatief en deze toelichting daarop.
II. Vraag inhoudelijke reactie van de regering op dit burgerinitiatief en deze toelichting daarop.
III. Nodig de Nederlandse banken en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) uit om inhoudelijk te reageren op dit burgerinitiatief en deze toelichting daarop.
IV. Vraag inhoudelijke reactie van De Nederlandse Bank op dit burgerinitiatief en deze toelichting daarop.
V. Nodig de Europese Centrale bank uit om inhoudelijk te reageren op dit burgerinitiatief en deze toelichting daarop.
VI. Geef ons, initiatiefnemers, gelegenheid jegens uw Kamer te reageren op de onder I-V bedoelde inhoudelijke reacties.
VII. Bepaal uw politieke wil ten aanzien van de regeling van het geldstelsel, zoals bedoeld in artikel 106 van de Grondwet, gezien vanuit het licht van dit burgerinitiatief en de toelichting daarop.
VIII. Stel een commissie in die niet wordt gedomineerd door het bankwezen en waarin ook de initiatiefnemers zitting hebben, die is belast met i) de evaluatie van de huidige regeling van het geldstelsel en de maatschappelijke effecten daarvan en ii) uitwerking van voorstellen tot verbetering van het geldstelsel.
IX. Evalueer de huidige regeling van het geldstelsel.
X. Entameer hervorming van de regeling van het geldstelsel langs lijnen zoals in dit burgerinitiatief en de toelichting daarop uiteengezet.
XI. Beleg het exclusieve recht op geldschepping bij een ‘publiek instituut’, in de zin en opzet zoals in deze toelichting uiteengezet, dat onderdeel is van de Rijksoverheid en dat niet is onderworpen aan politieke invloed noch aan belangen vanuit de financiële sector.
XII. Zorg voor ruimte en budget binnen wetenschap en onderwijs (m.n. juridisch en economisch) voor een objectieve analyse van het geldstelsel en de verbetering daarvan, onafhankelijk van particuliere financiële belangen en de financiële sector.
XIII. Anticipeer bij bezinning op de regeling van het geldstelsel op de (mogelijke) verdere ontwikkeling van digitale geldvormen en betalingssystemen.
XIV. Entameer experimenten met de uitgifte van digitaal geld door het Rijk, en facilitering van de omloop van die geldmiddelen.
XV. Maak de evaluatie en herschikking van de regeling van het geldstelsel aanhangig bij de Europese Commissie en het Europees parlement.