Overheid en geldschepping

Overheid en geldschepping

In de opinie van veel economen wordt geldschepping door de overheid steevast geassocieerd met inflatie, en zelfs hyperinflatie. Deze opinie is niet op feiten gebaseerd. Met betrekking tot de Nederlandse staat is geen moment aan te wijzen van overmatige geldschepping door of vanwege de overheid. Ook de internationale voorbeelden die dikwijls worden aangehaald, zoals de Duitse hyperinflatie tijdens de Weimar-republiek, en de inflatie van het Franse en het Amerikaanse revolutionaire papiergeld, zijn niet toe te schrijven aan onverantwoorde geldschepping door de uitgevende overheid.

Duitse hyperinflatie

De Duitse hyperinflatie was geen gevolg van monetaire overheidsbemoeienis maar van het gebrek daaraan. Duitsland was als verliezer uit de eerste wereldoorlog gekomen. Het was onder internationaal financieel toezicht en buitensporige sancties geplaatst. De geallieerden dwongen de Duitse staat bovendien haar invloed op de Reichsbank op te geven. Dit gebeurde in mei 1922. Het monetair beheer was toen geheel aan de markt. Zarlenga (2002) beschrijft wat vervolgens gebeurde.

Duitse banken gingen excessief veel bankbiljetten drukken. Dit gebeurde met toestemming van de toen volledig private Reichsbank. Die bank ondersteunde dit zelfs door het commerciële bankgeld vrijelijk voor Reichsmarken in te wisselen. De door jan-en-alleman gedrukte biljetten werden zo gelijkgesteld met de officiële munt. Dat trok valutaspeculanten aan. Die speculeerden op de evidente verdere verzwakking van de Reichsmark. Massaal verkochten ze Reichsmarken die niet bestonden. Uitgerekend de private Reichsbank hielp hen daarbij. Onder andere via ongehoorde kredieten voor die speculatie, waarmee de private Reichsbank de geldontwaarding verder aanjaagde. Terugbetaling kostte de speculanten dankzij de inflatie maar een schijntje. De woekerwinst staken ze intussen in de eigen zak. De Reichsmark ging ten onder. Het Duitse volk en de Duitse staat raakten in deplorabele toestand.

De hyperinflatie werd beteugeld toen de Duitse staat orde op zaken stelde. Een nieuwe munt (de Rentenmark) werd ingevoerd. De vrije inwisseling van privaat geld werd afgeschaft. Er kwamen restricties op valutatransacties en kredietverlening daarvoor. Speculanten kwamen in het nauw en de hyperinflatie kwam tot een einde.

Net als nu was er bij de Duitse hyperinflatie geen overheid die de geldpers bediende. Die overheid was juist helemaal buiten spel gezet. Het waren banken die de geldomloop deden exploderen. De Duitse hyperinflatie leert vooral wat er gebeurt als de overheid haar monetaire verantwoordelijkheid geheel verzaakt. Het toont ook hoe weinig gedisciplineerd de private financiële sector is.

Het zou prudent zijn als economen hieruit hun lessen leren en zich ervan onthielden de overheid stelselmatig onterecht te belasteren.

Revolutionair papiergeld

Ook de inflatie rondom het revolutionaire papiergeld is niet toe te schrijven aan overmatige geldschepping door desbetreffende overheden.

Het papieren overheidsgeld van de Franse revolutie (assignats en mandats) werd van buitenaf ondermijnd. Met name vanuit Londen werd het massaal vervalst. Inflatie van Frans revolutiegeld is hoofdzakelijk daaraan te wijten. In 1795 circuleerde er twee keer zoveel valse biljetten als echte (Dillaye, 1877). De inflatie kwam niet door een overheid die te veel geld drukte. Het was het gevolg van monetaire oorlogsvoering tegen die overheid.

Hetzelfde geldt voor het Amerikaanse revolutionaire geld (de continental currency). Uitgifte hiervan door het Amerikaans congres ging zeer beheerst. De inflatie die uiteindelijk optrad kwam door massale vervalsing door de Engelsen (Franklin 1819; Schuckers 1874). In de strijd met Engeland is de continental currency ten onder gegaan. Maar de Verenigde Staten hebben er wel hun onafhankelijkheid aan te danken.

Nederland

De Nederlandse overheid heeft in het verleden geld geschapen, met name in de vorm van munten en muntbiljetten. Daarbij heeft ze zich nimmer schuldig gemaakt aan overmatige geldschepping. Het Nederlandse bankwezen heeft daarentegen een beduidend ongunstiger staat van dienst (Van Egmond 2015). Op monetair gebied is de Nederlandse overheid geen overmatigheid, maar te grote terughoudendheid te verwijten, die thans zover is doorgeslagen dat zij volgens de ECB niet eens meer geldscheppende instelling is.

Het verzaken door de overheid van geldschepping is ook niet terug te voeren op enig moment in de geschiedenis van onverantwoorde overheidsgeldschepping. Het is terug te voeren op onderhandelingen tussen de overheid en de centrale bank die zich in Nederland rond 1900 voltrokken. In ruil voor winstdeling en renteloos krediet van de centrale bank zag de overheid af van uitgifte van haar eigen muntbiljetten (De Jong 1960). Een onderhandelingsresultaat dat we met de kennis van nu en van de sindsdien aanhoudende monetaire onevenwichtigheid enkel kunnen betreuren.

Leren van het verleden

In 1895 schreef monetair historicus Del Mar: “As a rule, political economists (…) do not take the trouble to study the history of money; it is much easier to imagine it and to deduce the principles of this imaginary knowledge.” De afgelopen eeuw is in dit opzicht weinig vooruitgang geboekt. De diagnose van Del Mar is nog steeds actueel. Dit tot grote maatschappelijke schade, een gebrekkig geldstelsel en een overheid die haar monetaire verantwoordelijkheid verzaakt.

Het is hoog tijd dat de overheid zich te weer stelt tegen de kwalijke laster waarmee ze wordt overladen en zich niet langer ervan laat weerhouden haar monetaire verantwoordelijkheid te nemen.

De Weimarhyperinflatie illustreert wat er gebeurt wanneer marktkrachten en speculanten het geldstelsel onbelemmerd beheersen. De maatregelen die een einde maakte aan deze monetaire rampspoed illustreren hoe een overheid monetair orde op zaken kan stellen, ongehinderd door belangen en invloeden vanuit het buitenland.

De associatie van overheid en hyperinflatie is onterecht en onjuist. Zinniger is het om inflatie en hyperinflatie te associëren met situaties waarin marktkrachten en speculanten vat krijgen op het geldsysteem. Op basis van de monetaire geschiedenis moeten we concluderen dat de overheid eerder geneigd is te weinig geld te scheppen en haar monetaire verantwoordelijkheid te verzaken. Ze blijkt aansporing te behoeven haar monetaire verantwoordelijkheid te leren kennen en te gaan nemen.

Edgar Wortmann – 10 februari 2016 - Oorspronkelijk verschenen in het Memorandum over het Geldstelsel opgesteld in het kader van burgerinitiatief Ons Geld.

Download als pdf

Literatuur

Del Mar, A. (1895), History of Monetary Systems.

Dillaye, S. (1877), Assignats and Mandats: A True History, Philadelphia: Henry Carey Baird. https://archive.org/stream/moneyandfinance00dillgoog

Egmond, N.D. van, B.J.M. de Vries (2015), Werkdocument Duurzaam financieel-economisch systeem (Universiteit van Utrecht in het kader van het Sustainable Finance Lab).

Franklin, B. (1819), The Posthumous and Other Writings of Benjamin Franklin, London: A.J. Valpy, (The writings of Benjamin Franklin).

Jong, A.M. de (1960), De wetgeving nopens de Nederlandsche Bank 1814 – 1958, Martinus Nijhoff, ’s-Gravenhage.

Schuckers, J.  (1874), Finances and Paper Money of the Revolutionary War, Philadelphia: John Campbell

Zarlenga, S. (2002), The Lost Science of Money. The Mythology of Money – the Story of Power. American Monetary Institute (AMI).