Uitgangspunten voor de digitale euro

Zeven uitgangspunten waar een digitale euro aan moet voldoen om het geldstelsel gezond te maken.

Uitgangspunten voor de digitale euro

Wij betalen vaak met geldtegoeden. Dat zijn vorderingen op banken, zoals Rabo, ING, Triodos en ABN Amro. Zolang wij dit blijven doen, hebben wij een instabiel geldstelsel dat overeind wordt gehouden door de overheid en de centrale bank.

Dat stelsel is lucratief voor de partijen die het  exploiteren, maar zadelt de samenleving met onnodige kosten op. Het voedt een oligarchische klasse ten koste van vrijheid en democratie.

De samenleving heeft behoefte aan een stabiel, dienstbaar en democratisch geldstelsel. De digitale euro kan helpen dat te realiseren. Daarom pleit Stichting Ons Geld in principe vóór een digitale euro. Deze heeft echter andere eigenschappen dan het digitale geld waar de ECB aan werkt. De volgende 7 punten maken dat duidelijk. Het gaat om uitgangspunten waar een digitale euro volgens Stichting Ons Geld aan moet voldoen om het geldstelsel gezond te maken.

De digitale euro:

  1. is geld-in-zichzelf, dus geen vordering op een (centrale) bank;
  2. dient ter vervanging van bancaire geldtegoeden (giraal geld);
  3. komt in omloop door overheidsuitgaven;
  4. is inflatieloos;
  5. is rentevrij; en
  6. wordt beheerd via monetaire belastingen;
  7. door een onafhankelijke monetaire autoriteit.

Stelselwijziging

Als deze uitgangspunten worden gevolgd leidt de digitale euro tot een stelselwijziging. De commerciële exploitatie van ons geldstelsel wordt dan beëindigd. In de plaats komt een stelsel dat dienstbaar is aan de samenleving en dat onder democratische controle staat. Dit nieuwe stelsel komt geheel te bestaan uit contant geld, in digitale en fysieke vorm. Daarbij is het belangrijk dat de fysieke vorm van contant geld (munten en bankbiljetten) behouden blijft. Dat is een voorwaarde om de privésfeer en de continuïteit van het betalingsverkeer onder alle omstandigheden te kunnen garanderen.

De 7 punten worden hierna achtereenvolgens behandeld.

1. De digitale euro is geld-in-zichzelf

Een digitale euro is ‘geld-in-zichzelf’. Dat wil zeggen dat het de euro belichaamt, en zodoende een vorm is van contant geld. Munten en bankbiljetten zijn ook belichamingen van de euro. Je kunt ze in eigendom hebben, en hebt zo het meest omvattende recht op jouw geld. Datzelfde moet gelden voor de digitale euro. Je moet digitale euro's in eigendom kunnen hebben, zonder dat iemand dat eigendomsrecht kan inperken. Dat vereist dat de wetgever bepaalt dat de digitale euro een digitale belichaming is van de euro, en voorwerp van eigendomsrecht, zoals beschermd door bindend internationaal recht.

Dit uitgangspunt voor de digitale euro is tegengesteld aan het voorstel voor digitaal centrale bankgeld van de ECB. Digitaal centrale bankgeld (‘CBDC’) wordt steevast gedefinieerd als een vordering op de centrale bank (zie: 'Kroniek van de digitale euro'). Die vordering is voorwaardelijk. De bezitter van CBDC heeft niet de bescherming als eigenaar van zijn geld, maar is overgeleverd aan de voorwaarden waaronder de centrale bank CBDC aanbiedt. Die voorwaarden kunnen van tijd tot tijd wijzigen, net zoals bankvoorwaarden geregeld door de bank worden gewijzigd.

De waarde van CBDC is bovendien afhankelijk van de gezondheid van de centrale bank. Als deze er slecht aan toe is, kan hij zijn verplichtingen wegens jouw CBDC mogelijk niet nakomen. De risico’s die de centrale bank neemt hebben zodoende hun weerslag op de beschikbaarheid en waarde van jouw geld.

Het bedrijf van een centrale bank is niet zonder risico. Zo verleent hij kredieten aan andere banken en handelt hij op financiële markten. Vaak verleent hij krediet als marktpartijen daarvoor bedanken, en koopt hij effecten die marktpartijen niet willen hebben. Risico's van het  financiële stelsel concentreren zodoende bij de centrale bank. CBDC socialiseert die risico's. Wat ons betreft wordt de digitale euro echter anders ingericht, en wel zodanig dat de risico's van het  financiële stelsel geen vat hebben op ons geld. Dat is het geval wanneer de digitale euro geld-in-zichzelf is, en geen vordering op de centrale bank.

2. De digitale euro dient ter vervanging van bancaire geldtegoeden (giraal geld)

Het huidige geldstelsel is instabiel. Dat komt doordat het grotendeels bestaat uit geldtegoeden (‘giraal geld’). Dat zijn vorderingen op banken, die afhankelijk zijn van de gezondheid van de banken. De risico’s die banken nemen ondermijnen de betrouwbaarheid van deze geldvorm. Iets dergelijks is niet aanwezig bij contant geld, en zou ook niet aanwezig moeten zijn bij de digitale euro.

Geldtegoeden zijn vaak wel makkelijk in gebruik. Zeker voor betaling over afstand zijn ze nuttig gebleken. De digitale euro kan het gemak van giraal geld combineren met de stabiliteit van contant geld. De toegevoegde waarde van giraal geld verdwijnt dan, waarmee die risicovolle geldvorm op termijn kan verdwijnen.1

Naarmate het publiek overstapt van giraal geld op digitale euro, is er geen reden meer om de banken onder alle omstandigheden overeind te houden. Ze kunnen dan marktconform gaan opereren, in plaats van onder regie van centrale bank en overheid.

Met het uitfaseren van giraal geld verdwijnt de mogelijkheid voor banken om het geldstelsel commercieel te exploiteren. De maatschappelijke functie van dat stelsel komt dan voorop te staan, in plaats van het profijt van de bank.

3. De digitale euro komt in omloop door overheidsuitgaven

Belangrijk is de vraag hoe digitale euro’s in omloop worden gebracht, en wie daarvan het voordeel geniet. Volgens Stichting Ons Geld behoort dat voordeel aan de gemeenschap toe te komen, volgens transparante en democratische processen. Toevoeging van digitale euro's aan de geldomloop verloopt dan via de overheidsuitgaven. Dat moet breed worden opgevat, want het kan bijvoorbeeld ook betekenen dat belastingen worden verlaagd, om de geldomloop op peil te houden.

Bij eerste invoering van de digitale euro is de situatie echter anders. Dan zal er een periode zijn waarin geldtegoeden 1 op 1 kunnen worden ingewisseld voor digitale euro. Dat kan dan door ze over te maken naar je digitale portemonnee. In die periode komt digitale euro dus in omloop door bediening van de vraag naar digitale euro.

Deze invoeringsperiode stemt overeen met de wijze waarop CBDC in principe in omloop zal komen. Dat gebeurt naar verwachting primair doordat rekeninghouders tegoeden bij hun banken overhevelen naar de centrale bank. De centrale bank wil dergelijke omzetting van tegoeden naar CBDC echter beperken. Hij wil de banken namelijk niet beconcurreren noch hun bedrijf verstoren.

Ons Geld daarentegen, wil de omzetting van giraal geld naar digitale euro op geen enkele wijze belemmeren. Iedereen moet in vrijheid kunnen kiezen of hij zijn geld beschikbaar stelt aan een bank, of aanhoudt in contanten, waaronder digitale euro. Als iedereen deze vrijheid heeft worden banken gedisciplineerd door de markt. Ze worden dan gedwongen om zich verantwoorder te gaan gedragen, en hun winst met hun rekeninghouders te delen.

Bij CBDC doet zich de vraag niet voor wie CBDC in omloop mag brengen en wie daarvan het voordeel geniet. CBDC is immers afkomstig van de centrale bank. Deze zal de geldomloop naar verwachting niet vergroten door toevoeging van CBDC. Hij zal streven naar vervanging van de ene geldsoort door een ander, namelijk van contant geld door CBDC. Geldschepping blijft daarbij in handen van de commerciële banken, die via hun kredietverlening de geldhoeveelheid bepalen.

Stichting Ons Geld kiest hier een fundamenteel andere positie. Zij vindt dat de geldhoeveelheid niet door banken, maar door de overheid moet worden geschapen, en dat het voordeel ervan aan de gemeenschap toekomt. Dat komt tot uiting in het principe dat digitale euro's via de overheidsuitgaven in omloop worden gebracht.

4. De digitale euro is inflatieloos

De centrale bank hanteert voor de euro een inflatiedoelstelling. In de voorstelling van Ons Geld wordt dat uitdrukkelijk verboden. De digitale euro, en daarmee de euro als geheel, moet waardevast zijn. Er mag niet worden gestreefd naar inflatie noch naar deflatie.

Dat de centrale bank naar inflatie streeft hangt samen met de aard van het huidige geldstelsel. Dit is op schuld gebaseerd en wordt commercieel geëxploiteerd. Bij ‘schuld’ moeten we hier denken aan bancaire kredietverlening. Dat is namelijk de manier waarop de geldhoeveelheid in het huidige stelsel wordt gecreëerd. Dat gebeurt op commerciële basis. Banken doen het om er aan te verdienen, ongeacht of ze de maatschappij ermee schaden of verrijken.

De commerciële bankgeldschepping zorgt voor inflatie. De centrale bank accepteert dat en maakt er gebruik van. Ze rechtvaardigt haar beleid door te stellen dat deflatie minder goed te bestrijden is dan inflatie.2 Bestrijding van deflatie vergt namelijk dat geld wordt weggegeven of tegen negatieve rente wordt uitgeleend. Banken zouden er dan niks aan verdienen, of er zelfs geld op moeten toeleggen. Om dat te voorkomen hanteert de ECB een 'veilige marge' waardoor banken ook aan hun geldschepping verdienen als de ECB de geldgroei wil afremmen. Het profijt van banken staat dus voorop in de huidige inrichting van ons geldstelsel. De digitale euro kan dat veranderen. We gaan dan over van een giraal geldstelsel dat door banken wordt geëxploiteerd, op een contant geldstelsel, als publieke nutsvoorziening in handen van de overheid.

Uitgifte van digitale euro's kan dan op niet-commerciële wijze gebeuren, met name door nieuwe digitale euro's weg te geven. Monetair beleid hoeft dan niet - zoals nu - op inflatie te worden gericht. Het kan worden gericht op voorkoming van deflatie. De geldhoeveelheid wordt dan alleen verruimd als het algemene prijspeil daalt, en alleen voor zover dat nodig is om de prijzen stabiel te houden. Nooit om ze op te drijven.

Daling van het algemene prijspeil is het normale patroon in een vrije markteconomie, daar processen gaandeweg efficiënter en minder verspillend en vervuilend worden. Inflatie daarentegen, is een onnatuurlijk patroon dat samenhangt met de commerciële exploitatie van schaarste in het algemeen, en van het geldstelsel in het bijzonder.

5. De digitale euro is rentevrij

In het voorstel van Ons Geld wordt de digitale euro voorwerp van eigendomsrecht (zie punt 1). Digitale euro’s die op jouw naam staan, zijn dan jouw eigendom. Het zou dan niet logisch zijn als je daar rente over ontvangt. Je ontvangt immers ook geen rente over de munten en biljetten in je portemonnee.

Bij giraal geld is het wel gebruikelijk dat je rente ontvangt over je tegoed. Dat komt doordat giraal geld vermogen is dat je beschikbaar stelt aan je bank. Deze gebruikt het voor zijn eigen onderneming. Met je tegoed financier je dus je bank. Dan is het logisch dat je bank je daar enige vergoeding voor geeft. Dat gebeurt in de vorm van rente.

De girale geldhoeveelheid is daardoor rentedragend. Om die rente te kunnen voldoen, zoeken banken voortdurend naar mogelijkheden om met geld geld te verdienen. Het financiële stelsel is zodoende niet gericht op het optimaal faciliteren van de economie, maar op het verdienen van geld met geld. Veelal leidt dat tot prijsopdrijving, uitbuiting, verspilling en vervuiling.

Volgens Ons Geld is het dan ook niet alleen onlogisch om rente te vergoeden op digitale euro. Het is ook onwenselijk om dat te doen. Daar moet echter tegenover staan dat het monetaire beleid niet gericht is op inflatie, maar op het voorkomen ervan (zie punt 4). Het bezit van digitale euro’s moet dus niet worden beloond met rente, en ook niet worden ontmoedigd door inflatie. Het is de bedoeling dat je je digitale euro’s risicoloos kunnen bewaren, zonder dat ze hun waarde verliezen.

6. De digitale euro wordt beheerd via monetaire belastingen

Rente is nu het primaire instrument voor monetair beleid. Via centrale rentesturing wordt de bancaire kredietverlening gestimuleerd of geremd, en door die kredietverlening ontstaat de geldhoeveelheid. De digitale euro moet echter op een andere wijze worden gestuurd, daar ze rentevrij is (zie punt 5). In het voorstel van Ons Geld gebeurt dat op basis van monetaire belastingen. Het beeld is dan als volgt.

Het bezit van digitale euro wordt tot op zekere hoogte aangemoedigd. Het is namelijk van belang dat iedereen voldoende digitale euro heeft om aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen, eventuele tegenvallers op te kunnen vangen en in vrijheid te kunnen leven. Zodoende moet het aanhouden en gebruiken van digitale euro tot op zekere hoogte kosteloos zijn. Tot die hoogte mag de digitale euro dus niet worden belast en geldt een belastingvrije voet. Deze bedraagt bijvoorbeeld 100.000 euro per persoon (voor natuurlijke personen) en is onderwerp van geavanceerder monetair beleid voor rechtspersonen. De bezitter van digitale euro heeft dus niet te maken met enige kosten of monetaire belastingen, tot en met het bedrag van zijn belastingvrije voet.

Voor digitale euro’s die boven die belastingvrije voet worden aangehouden, worden wel kosten in rekening gebracht. Dat gebeurt in de vorm van monetaire belasting. Dit is een incentive om die overmatige digitale euro’s te laten circuleren. Dat kan bijvoorbeeld door ze te besteden of te beleggen. Dit incentive kan voor de eerste monetaire belastingschijf klein zijn, bijvoorbeeld 0,1 procent per jaar. De belasting neemt echter progressief toe, naarmate het grotere bedragen zijn die worden aangehouden. Zo zou het meerdere boven de 1.000.000 euro kunnen worden belast met 1 procent per jaar. Vermogende personen worden zo gestimuleerd om hun geld te gebruiken, en niet op te potten.

Bepaling van de progressieve belasting en de belastingvrije voeten wordt dan de nieuwe vorm van monetair beleid. Dat is dan niet meer gericht op stimulering of remming van de kredietverlening. Het wordt primair gericht op het voorzien van voldoende liquiditeitsbuffers in de samenleving en vervolgens op stimulering van de circulatie, onder de restrictie van prijsstabiliteit.

De opbrengst van de monetaire belasting vloeit in de schatkist, tenzij het de bedoeling is om de geldhoeveelheid te doen krimpen. In dat geval worden de geïnde digitale euro’s vernietigd.

Zowel de kosten als de baten van de digitale euro komen voor rekening van de overheid.

7. De digitale euro wordt beheerd door een onafhankelijke monetaire autoriteit

De heffing van monetaire belasting gebeurt louter voor het monetaire beleid. Dat is gericht op de algemene liquiditeitsvoorziening, de circulatie en op prijsstabiliteit (zie punt 5 en 6). Heffing van monetaire belasting mag niet gebeuren om in budgettaire behoeften van de overheid te voorzien. Zodoende dat het monetaire beheer wordt opgedragen aan een onafhankelijke monetaire autoriteit. Deze wordt gebonden aan haar wettelijke taak, die uitdrukkelijk niet bestaat uit het naar behoefte van de overheid heffen van monetaire belastingen.

Deze monetaire autoriteit mag zelf niks doen met de euro’s die ze bij wijze van belastingen int. Ook als zij euro’s aan de geldhoeveelheid wil toevoegen mag ze deze niet zelf besteden. Alle  euro’s die na belasting weer aan de omloop worden toegevoegd, en alle euro’s die nieuw in omloop komen, worden door de monetaire autoriteit in de schatkist gestort. Het (weer) in circulatie brengen ervan gebeurt via de overheidsuitgaven (zie punt 3).

De monetaire autoriteit is uitdrukkelijk geen bank, en dus ook geen centrale bank. Zij verleent geen kredieten en is niet actief op de financiële markten. Ze beheert louter het stelsel van de euro, en zorgt daarbij dat de samenleving voldoende euro’s ter beschikking heeft, en dat deze niet onevenwichtig ophopen bij gefortuneerde personen.

Elke lidstaat die deelneemt in de digitale euro heeft haar eigen agentschap van de monetaire autoriteit. Dat agentschap verzorgt de beschikbaarheid van digitale euro voor de ingezetenen van die lidstaat, en int de monetaire belastingen voor die lidstaat. Deelname aan de euro wordt daarbij permanent omkeerbaar. Lidstaten voor wie de gemeenschappelijke munt nadelig is, kunnen er altijd voor kiezen deze te verlaten. Hun agentschap van de monetaire autoriteit wordt dan verzelfstandigd, onder vaststelling van een wisselkoers tussen de euro en de munt van de uitgetreden lidstaat. Deze koers wordt zodanig bepaald en bijgesteld dat er handelsbalans is tussen de uitgetreden lidstaat en de lidstaten die in de euro blijven. Het binnenlandse stelsel voor de digitale munt krijgt dan een andere naam, maar draait ononderbroken door. Omdat de digitale euro geen vordering is maar geld-in-zichzelf (zie punt 1) speelt hierbij niet de ontvlechtingsproblematiek die uittreding uit het huidige - door banken geëxploiteerde - eurostelsel zo moeilijk maakt.

Institutionele innovatie

Als de digitale euro volgens deze 7 principes wordt geconcipieerd, is hij geen technologische maar een institutionele innovatie. Het geldstelsel wordt weliswaar anders georganiseerd maar blijft draaien op de technieken die nu worden gebruikt voor het girale betalingsverkeer. Wat goed is blijft behouden en wat overbodig en onwenselijk is wordt losgelaten.

Voor de digitale euro hoeft er dus geen nieuw betaalmiddel te worden ontworpen, en de overheid hoeft zich niet te storten op digitale innovatie. De overgang kan zelfs zo worden georganiseerd dat bestaande betaalrekeningen worden omgezet in digitale euro, en dat iedereen blijft betalen op de manier die hij gewend is. Wat dan verandert is het karakter van het tegoed op de betaalrekening. Dat is dan geen vordering meer op de bank, maar eigendom van de rekeninghouder. Het wordt contant in plaats van giraal (zie punt 1). De overgang naar digitale euro is dan nauwelijks merkbaar voor het grote publiek. Het heeft echter wel gevolgen voor de banken. Wat die gevolgen zijn en hoe daarmee om te gaan, is onderwerp van een volgend artikel: Invoering van de digitale euro met een jubeljaar.

Edgar Wortmann – 8 maart 2023.

Download als pdf


1 De uitfasering van giraal geld en de gevolgen daarvan voor de banken, de samenleving en de kredietverlening behandelen we in een volgend artikel: Invoering van de digitale euro met een jubeljaar.

2 “Having a margin against deflation is important because there are limits to how far interest rates can be cut. In a deflationary environment monetary policy may not be able to sufficiently stimulate the economy by using its interest rate instrument. This makes it more difficult for monetary policy to fight deflation than to fight inflation.”

Bron: https://www.ecb.europa.eu/mopo/strategy/pricestab/html/index.en.html