Wettig betaalmiddel

Wettig betaalmiddel

Wat is de betekenis van wettig betaalmiddel? Is giraal geld wettig betaalmiddel? Zou Bitcoin wettig betaalmiddel kunnen zijn? In dit memo wordt wettig betaalmiddel vanuit Nederlands en Europees perspectief belicht.

Situatie in Nederland

Bij vaststelling van de Bankwet 1998 overwoog de wetgever ten aanzien van bankbiljetten en wettig betaalmiddel:

Bankbiljetten gaven voor 1948 recht op betaling in «echt» geld: goud of muntspecie. Tot 1934 kwam dit ook tot uitdrukking in de op bankbiljetten aanwezige tekst: de Bank «betaalt aan toonder». Na 1948 verviel deze inwisselingsplicht: de Bank verwisselt biljetten alleen tegen andere biljetten. Bankbiljetten belichamen immers in zich zelf koopkracht en vermogenswaarde vanwege het vertrouwen dat het publiek erin stelt en vanwege de daaruit voortgekomen en daarmee verbonden wettelijk vastgelegde status van «wettig betaalmiddel». De oorspronkelijk, privaatrechtelijke functie als schuldpapier wordt daarmee volledig overschaduwd door het publiekrechtelijke karakter van wettig betaalmiddel. (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997–1998, 25 719, nr. 3 p. 15.)

Hieruit valt op te maken dat voor wettig betaalmiddel kenmerkend is dat het betaalmiddel ‘in zichzelf betaalkracht belichaamt’. Het ontleent zijn waarde dus niet aan goud dat ergens in een kluis ligt, of aan andere activa van de uitgevende instelling.

In zoverre lijkt bitcoin in aanmerking te kunnen komen voor de status “wettig betaalmiddel” en giraal geld niet. Anders gezegd: de status wettig betaalmiddel lijkt voorbehouden aan (virtuele) “monetaire objecten”, en onverenigbaar met “monetaire waarden” (=geldvorderingen, zoals giraal geld). Zie voor een inleiding tot monetaire objecten en monetaire waarden Benjamin Geva.

Bankbiljetten worden tegenwoordig beschouwd als roerende zaken met betaalkracht (“monetaire objecten”). Het zijn geen promesses/toonderpapieren meer. De wetgever lijkt bovendien aan te nemen dat dergelijke monetaire objecten een publiekrechtelijk karakter hebben. Dat contrasteert met giraal geld dat wezenlijk privaatrechtelijk is. Giraal geld komt voort uit overeenkomst (meerzijdige rechtshandeling). Monetaire objecten komen daarentegen voort uit bevoegde beschikking (eenzijdige rechtshandeling). Vandaar ook de naam ‘chartaal geld’, en in het Engels: ‘fiat money’.

Het begrip wettig betaalmiddel had in NL nauwelijks praktisch belang. Het werd vooral gebruikt voor bijzondere guldenmunten om mogelijke twijfel weg te nemen of deze munten behoorden te worden gerekend tot het ‘gangbaar geld’. Dit laatste begrip is waar het in NL om draaide. Wettig betaalmiddel was ‘gangbaar geld’. Maar andere betaalmiddelen zouden evengoed ‘gangbaar geld’ kunnen zijn. Wat gangbaar geld is wordt niet door de overheid voorgeschreven, maar kan uit het rechtsverkeer worden afgeleid. Dat is een bewuste keuze die destijds is gemaakt bij vaststelling van het Nieuw Burgerlijke Wetboek. Niet de overheid, maar het rechtsverkeer (de gewoonte) bepaalt wat gangbaar geld is.

Schuldeisersverzuim en ‘gangbaar geld’

De Nederlandse regeling van al dan niet gedwongen aanvaarding van zeker betaalmiddel is gebaseerd op het ‘schuldeisersverzuim’ (6:58 BW en verder), en de begrippen ‘gangbaar geld’ (6:112 BW) en ‘girale betaling’ (6:114 BW).

Een schuldeiser kan in ‘schuldeisersverzuim’ raken door aangeboden geld niet te aanvaarden ter betaling van een geldschuld. Op de schuldeiser rust geen plicht tot aanvaarding van gangbaar geld. Maar indien hij dit niet aanvaardt, heeft de schuldenaar het recht betaling op te schorten, en heeft de schuldeiser niet de rechtsmiddelen om het verschuldigde anderszins in te vorderen.

Schuldeisersverzuim kan zowel chartale als girale betaling betreffen. Partijen kunnen betaling in een van deze geldvormen contractueel overigens uitsluiten.

Aldus loopt de bescherming van de betaalkracht van bepaalde geldmiddelen niet via het begrip ‘wettig betaalmiddel’ maar via het schuldeisersverzuim. Gangbaar geld en girale betaling hebben daarbij een vergelijkbare positie.

Het is onjuist te stellen dat giraal geld wettig betaalmiddel is. Wel is het juist dat girale betaling op gelijke grondslag kan worden afgedwongen, en evengoed contractueel kan worden uitgesloten.

Invoering van de chartale euro

Sinds invoering van de chartale euro (per 1 januari 2002) hebben euro-bankbiljetten en euromunten op grond van Europees recht de (exclusieve) status van wettig betaalmiddel.

·       Dit geldt voor euro-bankbiljetten ingevolge artikel 128 lid 1 VWEU.

·        Voor euromunten staat het in verordening 974/98.

Wat precies de Europese betekenis is van ‘wettig betaalmiddel’ is vooralsnog onduidelijk daar het HvJ er nog geen uitspraak over heeft hoeven doen. Wel bestaat er een commissie-aanbeveling over de interpretatie ervan (2010/191/EU).

Overigens is de positie van het Europese ‘wettig betaalmiddel’ opmerkelijk zwak:

1.      Zo hebben Bulgarije en Griekenland (met goedkeuring van de ECB) een maximumbedrag ingevoerd voor contante betaling (door consumenten aan bedrijven). In Griekenland is dit maximum in 2017 gesteld op € 500.

2.      Uitgifte van euro bankbiljetten (het verdragsrechtelijke “wettig betaalmiddel”) is geen plicht voor de ECB/NCBs, en ook geen monetair beleidsinstrument. Ze zouden het evengoed kunnen afschaffen. Uitgifte van chartale euro’s gebeurt volkomen elastisch met de vraag van MFIs, en is slechts beperkt door hun tegoeden bij de ECB/NCBs. Daarbij is iets opmerkelijks gaande. De chartale geldhoeveelheid neemt sterk toe (in grote coupures) terwijl de hoeveelheid kleine coupures afneemt, bij toenemend gebruik van pin. Er gaan kennelijk veel eurobiljetten in het matras, in de kluis en/of naar het buitenland. Mogelijk worden de transacties op de zwarte markt ook groter, en in grote coupures.

Aanbeveling van de EC

De aanbeveling van de Europese Commissie (2010/191/EU) wijkt af van Nederlands recht. De EC stelt:

“De crediteur bij een betalingsverplichting mag geen eurobankbiljetten en -munten weigeren”.

Vooralsnog is in NL het weigeren weliswaar toegestaan, maar daarmee wordt het onmogelijk om betaling op andere wijze te vorderen. De Nederlandse regeling is m.i. subtieler en doordachter dan wat de EC voorstelt. Waarom moet je aanvaarden? Je kunt toch ook weigeren en je vordering verder vergeten? De Duitsers hebben een naam voor dit soort net-niet-verplichtingen: Obligenheit. Wettelijke betaalmiddel zou dus geen verplichting maar een Obligenheit moeten impliceren.

Het voorstel van de EC (2010/191/EU) is overigens geen recht. Het HvJ is degene die desgevraagd de Europeesrechtelijke invulling van ‘wettig betaalmiddel’, met betrekking tot eurobankbiljetten en -munten kan bepalen. Het zal daarbij ongetwijfeld wel de aanbeveling van de EC in overweging nemen.

In essentie luidt de aanbeveling van de EC:

Wanneer er een betalingsverplichting bestaat, dient de hoedanigheid van wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten en -munten het volgende in te houden:

a) Verplichte aanvaarding:

De crediteur bij een betalingsverplichting mag geen eurobankbiljetten en -munten weigeren, tenzij de partijen een ander betaalmiddel zijn overeengekomen.

b) Aanvaarding tegen volledige nominale waarde:

De geldwaarde van eurobankbiljetten en -munten is gelijk aan het bedrag dat op de bankbiljetten en muntstukken is vermeld.

c) Mogelijkheid tot kwijting van betalingsverplichtingen:

Een debiteur kan zich van een betalingsverplichting kwijten door aan de crediteur eurobankbiljetten en -munten aan te bieden.

Nominale waarde

Ik wil de aandacht vestigen op punt b: het nominaliteitsprincipe. Bij geld wordt niet gekeken naar de intrinsieke waarde noch naar de marktwaarde, maar naar de nominale waarde. Dit is volgens de EC inherent aan de status wettig betaalmiddel.

Het nominaliteitsprincipe is in NL opgenomen in artikel 6:111 BW:

Een verbintenis tot betaling van een geldsom moet naar haar nominale bedrag worden voldaan, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling anders voortvloeit.

Het is daarbij niet gekoppeld aan ‘wettig betaalmiddel’ maar aan ‘verbintenis tot betaling van een geldsom’. Dat is onafhankelijk van het gebruikte betaalmiddel.

Toch vind ik de gedachte van de EC interessant. In lijn daarmee bepleit ik om het nominaliteitsprincipe uitsluitend te laten gelden voor wettig betaalmiddel, waarbij alleen door de overheid zelf bij eenzijdige rechtshandeling uitgegeven monetaire objecten deze status kunnen verkrijgen. Dit impliceert de afschaffing van gebruik van ‘monetaire waarden’ als geld. Deze waarden worden dan gewoon ‘waarden’, al naar gelang hun intrinsieke en/of marktwaarde. Al het quasi-geld -waaronder geldtegoeden- verlaten dan het nominale geldstelsel.

De achtergrond hiervan is dat toepassing van het nominaliteitsprincipe direct samenhangt met overheidsmacht. Toepassing van dit principe op monetaire waarden zorgt voor de verstrengeling van publieke en private aangelegenheden die zo kenmerkend is voor het huidige bankgeldstelsel.

De samenhang tussen overheidsmacht en toepassing van het nominaliteitsprincipe op monetaire waarden komt op tal van manieren tot uiting, waaronder:

·       bankentoezicht;

·       deposito garanties;

·       redden van banken;

·       bijzondere insolventieprocedures voor banken;

·       interbancaire verrekening door publieke centrale banken;

·       structurele kredietverlening door publieke centrale banken aan banken; en

·       gebruik van staatsschuld (=de macht tot belastingheffing) ter dekking van monetaire waarden.

Digitalisering

Digitalisering maakt het mogelijk om het geldstelsel te baseren op monetaire objecten ipv monetaire waarden. We kunnen nu digitale monetaire objecten maken die we over afstand kunnen overdragen. En dat maakt het weer mogelijk om het nominaliteitsprincipe niet langer toe te passen op monetaire waarden. Aldus is een situatie te creëren waarbij het geldstelsel niet meer bloot staat aan markt- en wederpartij-risico’s.

Ons geldstelsel is nu gebaseerd op monetaire waarden (geldvorderingen) en niet op  monetaire objecten (contant geld). Historisch was dit zinvol omdat het zorgde voor flexibiliteit (in een op goud en/of zilver gebaseerd geldstelsel) en omdat het betaling over afstand mogelijk maakte (via communicatie over geldvorderingen ipv transport van monetaire objecten). Zie hierover ook Benjamin Geva.

Tegenwoordig is het geldstelsel niet meer gebaseerd op goud maar op schuld (“financial assets”/ contractuele vorderingen).[1]Daarmee is de geldhoeveelheid (te) flexibel geworden. Schuld kan naar believen worden gemaakt, en bijgevolg is de geldhoeveelheid ook naar believen te expanderen. Dit maakt het geldstelsel complex, instabiel en kwetsbaar. Inmiddels overheersen de negatieve bijeffecten van het op schuld gebaseerde geldstelsel. Zo remt het volgens het OECD de welvaartsontwikkeling.

Technologisch is het echter mogelijk geworden om een geldstelsel te bouwen op basis van “digitale monetaire objecten” (digitaal contant geld) die geen claim vertegenwoordigen op de uitgevende instelling (schuldvrij digitaal chartaal geld). Bitcoin en andere cryptovalua maken nu indringend duidelijk dat iets dergelijks mogelijk is, en bezig is door te breken.

Dat bitcoin daarbij (vooralsnog) niet de ideale vorm heeft is evident.

Legitieme macht

Chartaal geld ontstaat bij legitieme eenzijdige rechtshandeling. Daarin onderscheidt het zich van giraal geld, dat ontstaat uit overeenkomst (meerzijdige rechtshandeling). Het ontstaan van bitcoin en de legitimatie daarvan volgt uit het bitcoin protocol. Dat is star (en energieverspillend). Wat ontbreekt is actief monetair beheer. Dit behoort in een democratie van nature bij de overheid, als vertegenwoordiger van ‘we the peoples’. Dat geeft democratische legitimatie aan de macht tot uitgifte van monetaire objecten (per eenzijdige rechtshandeling).

Zonder die legitimatie leven we onder een monetaire macht van buiten die democratie; die zich in allerlei gedaanten kan voordoen, zoals die van de gereguleerde financiële instellingen, en zoals die van het nog grotendeels ongereguleerde cryptogebeuren. In beide gevallen staat niet de maatschappelijke dienstbaarheid van het geldstelsel centraal, maar het profijt van de (monetair) sterksten binnen dat stelsel. Het is aan de overheid deze macht te beteugelen en op transparante wijze dienstbaar te maken aan het algemeen belang. Digitaal chartaal overheidsgeld stelt de overheid daartoe in staat.

Als de overheden/Europese Unie duidelijk maken dat zijzelf het digitale chartale geld van de toekomst gaan uitgeven nemen ze de cryptovaluta de wind uit de zeilen. Dat kunnen ze vandaag al doen, door het publieke debat open te gooien over hoe wij willen dat het publieke geldstelsel van de toekomst eruit komt te zien. De democratie kan nu al duidelijk maken dat ze niet zal tolereren dat de monetair machtigen van de toekomst degenen zijn die thans veel bitcoin (en andere cryptos) weten te verzamelen.

Zolang de overheid/Europese Unie de mogelijkheid laat bestaan dat de markt geldmiddelen kan produceren die (t.z.t.) door overheidsmacht worden gedekt en gestabiliseerd, hebben we -in toenemende mate- te maken met instabiliteit, en een aan financiële belangen onderworpen overheid. Dit geldt voor zowel het huidige bankgeldstelsel, als voor de alternatieven die daarvoor nu op de markt ontstaan, en gretig aftrek vinden vanwege het imperfecte en verouderde bankgeldstelsel dat we nu hebben.

Brief aan de Europese Commissie

In onze brief aan de Europese Commissie hebben we dat beleefd aan de orde gesteld. We hebben het ook als kans gepresenteerd. Het is immers niet nodig om met het bankgeldstelsel voort te gaan. We kunnen het ook afbouwen, en overstappen op schuldvrij digitaal chartaal geld (ofwel: de schuldvrije virtuele euro). De EC bleek er nog niet aan toe.

In haar reactie concludeerde ze: “While your idea of creating a public digital currency is noted, the Commission is currently neither considering the creation of a digital currency in general as a means of payment next to euro cash nor as a measure to enhance the stability of the financial and monetary system in particular.”

Kamervragen

Ook in de Tweede Kamer is de schuldvrije virtuele euro aan de orde gesteld. En ook hier was de reactie weinig hoopgevend.

Renske Leijten stelde Kamervragen over cryptocurrencies als bitcoin.[2]

Daarbij o.a. de vraag (vraag 10):

“Kan de bitcoin gezien worden als een vorm van schuldenvrije gelduitgifte? Waarom wel/niet?”

Het antwoord was:

“De bitcoin kan gezien worden als schuldenvrij aangezien er geen centrale uitgevende instelling is die een schuld aanvaardt. De bitcoin is overigens geen algemeen geaccepteerd of wettig betaalmiddel en daarmee geen geld in de algemeen aanvaarde definitie van dat begrip.”

‘Algemeen geaccepteerd betaalmiddel’ sluit aan op het begrip ‘gangbaar geld’. En uiteraard is bitcoin (vooralsnog) geen gangbaar geld. Een schuldeiser raakt (naar de heersende opvatting) niet in schuldeisersverzuim door bitcoin te weigeren als betaling.[3]

De minister bevestigt bovendien wat valt te verstaan onder ‘schuldvrij geld’. Namelijk: geld dat geen vordering is op de uitgevende instelling. Bitcoin is in die zin wel ‘schuldvrij’, maar geen gangbaar geld (laat staan wettig betaalmiddel).

Schuldvrij geld correspondeert met het begrip ‘monetair object’. Het tegendeel van schuldvrij geld (het geldtegoed, de geldvordering) correspondeert met het begrip ‘monetaire waarde’.

Schuldvrije virtuele euro

De volgende vraag (vraag 11) ging over de virtuele euro:

“Kunt u ingaan op de mogelijkheid van een schuldenvrije virtuele euro?”

Het antwoord was:

“Een schuldenvrije virtuele euro is niet mogelijk. Virtuele euro’s zouden net als bankbiljetten een schuld van de centrale bank vertegenwoordigen.”

Een reden hiervoor werd niet gegeven.

Dat geeft een wonderlijk cachet aan de bitcoin. Wat kan de bitcoin wat de euro niet kan?

EU-verdrag

Een mogelijke onderbouwing van de stelling van de minister ligt in het Europees verdragsrecht.

Ik meen dat de ECB/ESCB thans wel een virtuele euro uit zou kunnen geven als monetaire waarde. Een virtuele euro dus, die een schuld vertegenwoordigt van de centrale bank (en dus is gedekt door de activa van de ECB/ESCB). Dit is m.i. te implementeren binnen het huidig statuut van de ECB/ESCB. Uitgifte van een schuldvrije virtuele euro (als monetair object) ligt m.i. daarentegen buiten het mandaat van de ECB/ESCB.

Maar betekent de rigiditeit van het Europees verdrag dat de Unie niet met haar tijd kan meegaan? Kan ze het in zwang raken van digitale monetaire objecten binnen het eigen geldstelsel niet tot nut maken?

Met een dergelijke rigiditeit zal de Unie geen lang leven beschoren zijn. Nu al wordt zichtbaar dat ze haar beloften van voorspoed en integratie onder het schuldgeldstelsel niet waar kan maken. De komst van schuldvrij digitaal chartaal geld geeft de Unie een tweede kans. En als de Unie die niet aangrijpt is dat m.i. een reden om maar tijdig uit de Unie te gaan, en de modernisering van het geldstelsel op nationaal niveau aan te vatten. Als onze representatieve democratie zelfs dat verzaakt, mag ze de monetaire volatiliteit, en maatschappelijke wanorde aan zichzelf toerekenen.

Concluderend

De status ‘wettig betaalmiddel’ heeft praktisch weinig betekenis. Dat zou het wel kunnen krijgen als we overgaan op digitaal chartaal geld. Het heeft dan niet zozeer betrekking op de Obliegenheit om euro ter betaling te accepteren. Het gaat erom:

  • af te zonderen welk betaalmiddel onder het nominaliteitsprincipe wordt gebracht, en daarmee wordt geborgd door staatsmacht; en om
  • toepassing van het nominaliteitsprincipe voor alle andere betaalmiddelen uit te sluiten.

Die laatste worden dan onderworpen aan hun intrinsieke waarde/marktwaarde. De markt kan dan zijn werk doen aangaande acceptatie, mitigatie en allocatie van risico’s. Bankentoezicht (van de DNB) wordt dan afgeschaft. Voor banken gaan dan de gewone regels gelden voor financieel toezicht (van de AFM) en insolventie. De maatschappij heeft dan bovendien een veilige haven in digitaal chartaal geld, waarvan de waarde niet onderhevig is aan marktkrachten, maar direct kan worden geborgd door wettelijk ingekaderde overheidsmacht, gebonden aan een nul-inflatiebeleid.

Het digitale monetaire object opent een deur die niet eerder heeft opengestaan. De deur naar een stabiel en dienstbaar publiek geldstelsel. Onze democratie kan volwaardig en volwassen worden, door deze deur binnen te gaan.

Edgar Wortmann – 17 januari 2018

Download als pdf


[1] Eigenlijk was het dat onder de goudstandaard ook al, daar onder de goudstandaard een zekere hoeveelheid goud kon worden gevorderd van de uitgevende instelling. Dat betekent dat het evengoed op contractuele vordering/schuld was gebaseerd, zij het dat het ging om een specifieke claim op bepaalde activa van de uitgevende instelling. Met verlaten van de goudstandaard is dat veralgemeniseerd. Het maakt niet uit welke activa de uitgevende instelling aanhoudt, en deze activa zijn ook niet op te vorderen. Maar deze activa vormen evengoed de dekking van de geldvordering op de uitgevende instelling. Kortom: het bankgeldstelsel is altijd een schuldgeldstelsel geweest. Ook ten tijde van de gouden (en/of zilveren) standaard.

[2] Vragen van de leden Leijten en Hijink (beiden SP) aan de minister van Financiën over het bericht “AFM waarschuwt voor cryptocurrencies als bitcoins en ethers” (Ingezonden 28 juni 2017)

[3] Er is overigens nog een reden waarom bitcoin in NL geen geld is. Dat komt doordat bitcoin immaterieel is en geen vordering is (op de uitgevende instelling). Onstoffelijke goederen die geen vorderingen kunnen alleen bestaan (en worden overgedragen) als zij een basis hebben in de wetgeving. Zo is overdracht van ‘intellectuele eigendom’ mogelijk indien en voor zover de wetgever dit erkent. Overdracht van bitcoin is niet wettelijk erkend, en daarmee kan bitcoin rechtens niet als betaalmiddel worden gebruikt. Zie in gelijke zin eindnoot 2 onder “Wat Europa tegen de Libra kan doen”: Een vermogensobject dat onstoffelijk is en geen vordering belichaamt brengt juridische complicaties met zich mee. De eigendom en juridische overdracht ervan vergen een wettelijke basis, zoals dat bijvoorbeeld bestaat voor het auteursrecht en een octrooi. Zie voor een gedetailleerde uitwerking van deze problematiek naar Engels recht: Jean Bacon, Johan David Michels, Christopher Millard & Jatinder Singh, Blockchain Demystified: A Technical and Legal Introduction to Distributed and Centralised Ledgers, 25 RICH. J.L. & TECH., no. 1, 2018.